Plan: | Ruimte voor Ruimte Taarloseweg Vries |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1730.BPTaarlosewegVries-0401 |
Initiatiefnemers bezitten aan de Taarloseweg 45 in Ubbena een voormalige agrarische bedrijfslocatie. Initiatiefnemers zijn voornemens om een groot deel van de voormalige agrarische bebouwing te slopen in het kader van de ruimte voor ruimte-regeling. Ter compensatie van de sloop van de twee vleeskuikenstallen, twee schuurtjes en een deel van de huisstal zal op een perceel, dat ongeveer 1.150 meter noordelijker is gelegen, twee compensatiewoningen worden gebouwd.
De slooplocatie ligt in de gemeente Assen op slechts 110 meter afstand van de snelweg A28. In verband met onder andere geluidsoverlast is deze locatie niet geschikt om te dienen als compensatielocatie.
De twee compensatiewoningen worden daarom gebouwd op een perceel dat op grote(re) afstand van de snelweg ligt in de gemeente Tynaarlo. Dit perceel is ook in eigendom van initiatiefnemers en is momenteel in gebruik als weiland.
De bebouwing op de slooplocatie is verouderd en voorzien van asbest daken. Vanwege de korte afstand tot de snelweg springt de bebouwing vanaf de A28 zeer in het oog. Met de sloop van de voormalige agrarische bebouwing treedt forse landschappelijke kwaliteitsverbetering op.
In totaal wordt ruim 2.800 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. Initiatiefnemers komen op grond van deze oppervlakte daarom in aanmerking voor twee compensatiewoningen. Het perceel waarop de twee woningen worden gebouwd ligt aan de Taarloseweg nabij 27 in Vries.
Door middel van dit bestemmingplan wordt de bestemming van de locatie aan de Taarloseweg nabij 27 in Vries gewijzigd in 'Wonen'. Het bestemmingsplan gaat vergezeld met een toelichting, planregels en een verbeelding.
Parallel aan deze procedure wordt in de gemeente Assen een wijzigingsplan in procedure gebracht waarmee de agrarische bestemming van het perceel wordt gewijzigd in 'Wonen'. In de regels van dit wijzigingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee de sloop van de voormalige agrarische bebouwing is verzekerd. De start van de ter inzage legging van de ontwerpen van beide plannen vindt op dezelfde datum plaats.
Het voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het perceel aan de Taarloseweg nabij 27 in Vries. Op de onderstaande afbeelding is het plangebied aangegeven. Op het linker plaatje is de ligging van het plangebied ten zuidoosten van Vries te zien. Het rechter plaatje geeft de globale begrenzing van het plangebied weer ten zuiden van het bosperceel aan de Taarloseweg nabij 27 in Vries.
Afbeelding 1: Ligging plangebied ter plaatse van de rode druppel (links) en de globale begrenzing van het plangebied (rechts)
Zie voor de exacte begrenzing van het plangebied de verbeelding van het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo (vastgesteld op 28 mei 2013) en het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo, partiële herziening (vastgesteld op 21 november 2017).
Ter plaatse van het perceel vigeert de enkelbestemming 'Agrarisch-1'. Daarnaast heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologische verwachting 2'.
Binnen de huidige planologisch-juridische regeling is het niet mogelijk om de voorgenomen ontwikkeling te realiseren. Om medewerking te kunnen verlenen aan de ontwikkeling, dient de enkelbestemming gewijzigd te worden in 'Wonen'.
Afbeelding 2: Uitsnede verbeelding bestemmingsplan
Het voorliggende bestemmingsplan maakt de gewenste ontwikkeling mogelijk. Voor het plangebied is een passende bestemmingsregeling opgesteld.
Het plan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening en is opgezet overeenkomstig de landelijk geldende standaard. Deze landelijke standaard wordt gevormd door de Standaard Vergelijkbare Plannen 2012 (SVBP2012) met de daarbij behorende bijlagen en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen (PRBP) en de Standaard voor de Toegankelijke Ruimtelijke Instrumenten (STRI).
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde ontwikkeling, waarbij ook de stedenbouwkundige randvoorwaarden en de landschappelijke inpassing aan bod zullen komen. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 zijn de resultaten van de relevante milieuonderzoeken opgenomen. De juridische vormgeving is als hoofdstuk 5 opgenomen. In hoofdstuk 6 wordt ten slotte ingegaan op de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Landschap
De Taarloseweg, de oude Asserstraat en de Westerstraat, evenals de weg naar Donderen liggen op één van de hoogtelijnen van de rug van Rolde. Deze wegen zijn onderdeel van het oudste verkeersnetwerk in het gebied.
Het Drents plateau bestaat voornamelijk uit esdorpenlandschap. Dit landschapstype bevat enkele telkens terugkerende onderdelen, namelijk het dorp, de es, het beekdal en de velden/bossen/heide.
Het esdorpenlandschap is een agrarisch cultuurlandschap ten voeten uit. Elk onderdeel van het landschap komt voort uit het agrarisch gebruik en is gerelateerd aan het functioneren van de lokale agrarische dorpsgemeenschap, met de boermarken als het oorspronkelijke gezag. De esdorpen vormen vanouds de ontginningsbasis van het landschap. Ze liggen veelal op landschappelijke overgangen van nat (beekdal) naar droog (es/heide/bos).
Afbeelding 3: Het plangebied liggens in het esdorpenlandschap
Rond de dorpen liggen de landschapsonderdelen die vanouds in het landbouwsysteem elk hun eigen functie hadden. Direct aan de rand van het dorp lagen de ‘goorns’: kleinschalige, verkavelde gebieden met hagen en singels, waar onder andere groenten voor menselijke consumptie werden verbouwd. Op de hoger gelegen gronden ontwikkelden zich door de eeuwen heen de essen, omzoomd door bosjes, strubben of soms een ringwal. In het lager gelegen beekdal lagen de graslanden, tot aan het begin van de vorige eeuw onverdeeld, de zogenaamde madelanden. Later zijn de beekdalen sterk verkaveld en hebben ze door de aanleg van houtwallen een kleinschalig, besloten karakter gekregen. Buiten de gecultiveerde wereld lag de grote ‘woestenij’: het veld, de heide. Dit is een vaak enorm grote ruimte die gebruikt werd om de schapen te weiden. Door ontginning en bebossing (tot ver in onze eeuw) zijn de meeste van deze heidevelden verdwenen.
De landschapsopbouw met de uitwaaierende wegen, essen en lage beekgronden met de houtwallen is voor een deel nog herkenbaar rond Vries. Vries wordt aan de oost en westzijde geflankeerd door beekdalen, die onderling sterk van karakter verschillen. Het beekdal bij Nieuwe Stukken is een brongebied voor het stroomgebied van het Eelderdiep. Eind jaren ’50 heeft hier een ruilverkaveling plaatsgevonden. Daarbij is een aantal boomwallen behouden waardoor de oude verkavelingstructuren ondanks de aanleg van het Noord-Willemskanaal en de A28 ten dele nog herkenbaar zijn.
De omgeving
In de omgeving van het plangebied aan de zuidkant ligt het cultuurhistorisch waardevolle heidegebied Vreeburg (en Landgoed Heidenheim) dat wordt beheerd door Drents Landschap.
Landgoed Heidenheim is een parkachtig gevarieerd gebied met een lanenstructuur, een landhuis en enkele voormalige dienstwoningen. Het landhuis heeft in de loop der jaren diverse andere functies gehad. Tegenwoordig is het huis particulier eigendom en in gebruik als woonhuis.
Het heidegebied Vreeburg is ruimtelijk onderdeel van het landgoed Heideheim. De verschillende heiderestanten maken deel uit van het ontginningslandschap.
De voormalige entree van het landgoed bevindt zich langs de Taarloseweg. Twee pilaren markeren het begin van de oude oprijlaan. De lange laan van het landgoed maakt deel uit van een netwerk van onverharde paden dat doorloopt tot in Vries. Het landhuis Heideheim, gelegen aan het Noord-Willemskanaal, vormde het oorspronkelijke centrum van dit landgoed. De zandweg. Het landgoed is doorsneden door het Noord-Willemskanaal en later de A28.
Tussen het plangebied en het landgoed is een kleine boerderij gesitueerd welke als zodanig het overgangsgebied markeert.
Het perceel
Het plangebied wordt in de huidige situatie gebruikt als grasland voor het veehouderijbedrijf van initiatiefnemer, dat gevestigd is aan de Taarloseweg 27 in Vries. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door een bosperceel. Tussen het bosperceel en het plangebied ligt nog een ontsluitingspad voor de achterliggende percelen grasland van initiatiefnemer. Aan de oost- en de zuidzijde grenst het plangebied aan agrarische gronden.
Het plangebied wordt gevormd door een open ruimte welke ruimtelijk wordt afgekaderd door verschillende bosopstanden en houtwallen. Zie de navolgende foto's.
Afbeelding 4: huidig beeld perceel (vanaf de Taarloseweg)
De ontwikkeling van het plangebied is onderdeel van een ruimte voor ruimte-traject, waarbij de voormalige landschapsontsierende bebouwing op het perceel aan de Taarloseweg 45 in Ubbena wordt gesloopt. Op de navolgende afbeelding is de bebouwing van deze locatie zichtbaar. Omdat dit perceel in de gemeente Assen ligt, is voor de herbestemming van dit perceel een separaat wijzigingsplan opgesteld. Dit plan, met identificatienummer NL.IMRO.0106.99WP20211K, is via ruimtelijkeplannen.nl in te zien.
Afbeelding 5: slooplocatie aan de Taarloseweg 45 in Ubbena
Op het perceel aan de Taarloseweg 45 in Ubbena wordt ruim 2.800 m2 aan landschapsontsierende bebouwing gesloopt. De bedrijfswoning en een deel van de oude ligboxenstal blijven gehandhaafd.
Voor de toekomstige situatie van het plangebied aan de Taarloseweg 45 is een landschappelijke inpassingsplan opgesteld (zie afbeelding 6). Dit inpassingsplan is in oveleg met de gemeente Assen opgesteld en akkoord bevonden.
Afbeelding 6: Landschappelijke inpassing Taarloseweg 45 in Ubbena
Het perceel grasland aan de Taarloseweg, waarop de twee ruimte voor ruimte-woningen worden gerealiseerd, heeft een oppervlakte van circa 1 hectare. Op het noordelijk deel van dit perceel, met een totale oppervlakte van circa 6.000 m2, worden twee woonpercelen gerealiseerd.
Qua situering van de woningen en de invulling van de percelen is enerzijds gekeken naar karakteristieken van de Taarloseweg met haar boerenerven en anderzijds naar de cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten van de omgeving.
De erven langs de Taarloseweg zijn over het algemeen compact en bieden veel doorkijkmogelijkheden naar het omliggende landschap. Bebouwing verschijnt vooral vanaf de jaren 30 langs de Taarloseweg en is altijd haaks op de Taarloseweg geplaatst. Langs de Taarloseweg wordt een grote variatie aan bebouwingsvormen teruggevonden van grootschalige (moderne) boerderijen tot kleinere (woon)boerderijtjes.
Dit heeft erin geresulteerd dat de beide ruimte voor ruimte-woningen als een cluster c.q. erf verder van de weg af worden gesitueerd. In de uitwerking van de landschappelijke inpassing en de architectuur (zie ook paragraaf 2.3) vormen beide woonpercelen een ensemble, georiënteerd haaks op de weg.
Door de toepassing van dit ruimtelijke concept zal de Taarloseweg een sterker agrarisch beeld behouden. Zie voor de invulling van het perceel met de twee woningen de navolgende afbeelding.
Afbeelding 7: toekomstige situatie plangebied
Op de noordelijke, grootste kavel, worden hoofdgebouw en bijgebouw los van elkaar gesitueerd, waarbij het bijgebouw voor de woning wordt geplaatst. De zuidelijke kavel is iets kleiner. Op deze kavel wordt het hoofd- en bijgebouw aaneengebouwd. In de regels is door middel van een specifieke bouwaanduiding vastgelegd dat deze bouwwijze wordt nageleefd.
Op grond van de bouwregels is voor de noordelijke kavel bij recht een hoofdgebouw toegestaan van maximaal 225 m2 en een losstaand bijgebouw van 175 m2. Onder voorwaarden, bij een bebouwingsgebied groter dan 900 m2, kan dit toenemen tot maximaal 225 m2.
Op de zuidelijke kavel is in de regels bepaald dat het aaneengebouwde volume maximaal een oppervlakte mag hebben van 425 m2.
De woningen krijgen ieder een eigen inrit. De meest noordelijke inrit wordt hierbij visueel als ondergeschikte inrit ontworpen / ingepast.
Het perceelsgedeelte tussen de woningen en de weg blijft vrij van bebouwing om de landschappelijke overgang te waarborgen.
Door Buro Stad en Land is een ruimtelijk kwaliteitsplan opgesteld van de gewenste ontwikkelingen op het perceel nabij de Taarloseweg 27 te Vries in het kader van de ruimte voor ruimte-regeling. In deze paragraaf zijn de belangrijkste richtpunten ten aanzien van de invulling van het perceel met de twee ruimte voor ruimte-woningen weergegeven. Het complete plan is als Bijlage 1 aan deze toelichting toegevoegd.
Het ruimtelijk kwaliteitsplan is opgesteld met inachtneming van de volgende algemene uitgangspunten:
De ruimtelijke kenmerken van het landschap vormen belangrijke uitgangspunten voor het uitwerken van het plan. Het betreft hier de openheid, de lange zichtlijnen, de opstrekkende verkaveling en het gebruik van inheemse beplanting en bomen op of nabij het erf. De erfinrichting is bovenal sober, beperkt. Klassieke elementen, als hoogstamfruitbomen versterken de inrichting.
Met het kwaliteitsplan is bereikt dat de erven aansluiten bij de karakteristieken van de omgeving. De kenmerken van dit landschap worden gevormd door de regelmatige kavelvorm, de diversiteit in architectuur (omgeving) en een relatief open tot halfopen gebied met sterke zichtlijnen vanaf de weg. De gewenste ontwikkeling wordt als zodanig hier ingepast. Om opstallen een ruimtelijke eenheid te laten vormen worden erfgrenzen sterker benadrukt in de vorm van lijnvormige beplantingsvormen. Hiermee wordt tevens de visuele invloed op de omgeving beperkt.
Ten aanzien van de erfinrichting worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Ruimtelijk moeten beide kavels een eenheid vormen in het landschap in een compacte setting. Het geheel van de twee nieuwe erven heeft een regelmatige, blokvormige kavelvorm. De enigszins gedraaide ligging van de weg ten opzichte van de overwegende kavelrichting maakt dat de nokrichting van gebouwen parallel geprojecteerd is aan de verkavelingsrichting (en daardoor iets gedraaid t.o.v. de weg, conform de woningen in de omgeving. De opstallen worden centraal op de kavel gesitueerd op grotere afstand van de weg (zo’n 55 m.)
Er dient sprake te zijn van een duidelijk verschil tussen voor- en achtererf zoals bij agrarische opstallen gebruikelijk. Dit betekent dat de voorzijde (straatkant) iets rijker gedetailleerd kan zijn dan de achterzijde (siertuin voor, extensievere tuin achter). De twee erven vormen ruimtelijk één cluster (als het ware één erf met een hoofdgebouw en meerdere bijgebouwen). Dit uit zich in een opdeling van één woning met aangebouwd bijgebouw, het hoofdgebouw, en één architectonisch meer ondergeschikte woning met vrijstaand bijgebouw, als het ware twee schuren.
De onderstaande 3d afbeelding geeft een impressie van de toekomstige situatie.
Afbeelding 8: impressie nieuwe situatie
Verkeer
Aan de hand van de kengetallen van het CROW model dient voor een vrijstaande woning met garage in het gebiedstype landelijk wonen rekening gehouden worden met 9 motorvoertuigbewegingen per etmaal (gemiddelde weekdag).
Het toevoegen van twee ruimte voor ruimte-woningen heeft een lichte stijging van het aantal verkeersbewegingen op de Taarloseweg tot gevolg. Deze ontwikkeling is echter onlosmakelijk verbonden met de sanering van het agrarisch bedrijf aan de Taarloseweg 45 in Ubbena. Deze sanering heeft een afname van het aantal verkeersbewegingen tot gevolg vanwege het beëindigen van de bedrijfsmatige activiteiten alhier.
Per saldo zal het ruimte voor ruimte-plan resulteren in een afname van het aantal verkeersbewegingen vanwege het staken van de bedrijfsactiviteiten.
Parkeren
Op basis van de CROW-publicatie nr. 318 'Kencijfers wonen, werken en voorzieningen' wordt voor vrijstaande woningen gerekend met een parkeernorm van 2,3 parkeerplaatsen per woning. Op het eigen terrein van de ruimte voor ruimte- woningen is meer voldoende ruimte om te voorzien in de parkeerbehoefte.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld
door het (voormalige) ministerie van Infrastructuur en Milieu. De SVIR heeft betrekking op de periode tot 2040 en heeft als motto: 'Nederland concurrerend, leefbaar en veilig'. Om dit motto te kunnen bereiken zijn de volgende drie doelen gesteld:
De bovengenoemde doelen zijn uitgewerkt in dertien nationale belangen. Nationaal belang dertien luidt: 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening, inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. "Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen." Om beide te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in artikel 3.1.6 lid 1 en 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit artikel is op 1 juli 2017 gewijzigd. In de bijbehorende Nota van Toelichting is aangegeven dat ontwikkelingen die geen extra verstedelijking tot gevolg hebben maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals bijvoorbeeld de ruimte voor ruimte-projecten, niet beschouwd worden als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Dit betekent dat de 'laddertoets' niet van toepassing is op onderhavig planvoornemen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het beleid uit de SVIR. In het Barro zijn regels opgenomen die de beleidsruimte van andere overheden inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Het gaat hier om de nationale belangen die in paragraaf 3.2.1 genoemd zijn. Deze hebben geen inperkende werking voor dit planvoornemen. Het Rijksbeleid heeft geen doorwerking in voorliggend bestemmingsplan. Het plan is niet in strijd met de rijksbelangen.
In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota’s waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 – 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer.
Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan heeft betrekking op het gehele watersysteem, zowel oppervlaktewater, grondwater als de bijbehorende waterkeringen, oevers en dergelijke. Het Nationaal Waterplan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. Het Nationaal Waterplan zet veel van het in de voorgaande nota’s waterhuishouding opgenomen beleid voort waaronder integraal waterbeheer en de watersysteembenadering. Daarnaast kijkt het waterplan verder vooruit om tot een klimaatbestendige aanpak te komen.
Door middel van de watertoets (zie paragraaf 4.8) is in het voorliggende plan voldoende rekening gehouden met het Nationaal Waterplan.
Provinciale Staten hebben op 3 oktober 2018 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De Omgevingsvisie is hét kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De provincie beschrijft hierin wat de gewenste ruimtelijk-economische ontwikkeling is. Daarbij is de volgende missie geformuleerd: "het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is". De kernkwaliteiten zijn de kwaliteiten die bijdragen aan de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe. Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten.
De visiekaart geeft het algemene beleid per gebied weer. Op de visiekaart is te zien dat het plangebied binnen de grenzen van het landbouwgebied ligt.
In het landbouwgebied is het beleid gericht op het versterken van de positie van de Drentse agribusiness op de Europese en wereldmarkt. Voor de landbouw wordt gestreefd naar een robuust systeem. Dit wordt gedaan onder andere door gebieden aan te wijzen waar de landbouw de ruimte krijgt om zich te ontwikkelen, door innovatie in de landbouw te stimuleren en door minder beperkingen op te leggen.
Bij de te nemen inrichtingsmaatregelen voor de landbouw wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de robuuste systemen en kernkwaliteiten. Ontwikkelingen in deze gebieden mogen geen negatief effect hebben op de landbouw. In deze gebieden streven we naar een waterhuishoudkundige inrichting die is afgestemd op de functie Landbouw.
Ten aanzien van wonen geeft de provincie in de Omgevingsvisie aan dat wordt gestreefd naar een robuust sociaaleconomisch systeem waarbinnen voldoende variatie in het aanbod van woonmilieus en voorzieningen met een hoge kwaliteit aanwezig is.
Ruimtelijke ontwikkelingen
De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruik maken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.
Sociaal-Economisch Raad (SER)-ladder en bundelingsbeleid
Voor het inpassen van ruimtevragende functies stelt de provincie voor de SER-ladder als denkmodel te hanteren. Deze methode helpt een goede afweging te maken bij het inpassen van ruimtebehoefte voor wonen, bedrijvigheid en infrastructuur. Het model stelt onder meer dat extra ruimte voor wonen en werken zoveel mogelijk moet worden gezocht in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied en gebundeld rond de nationale en regionale infrastructuur en de openbaar vervoervoorzieningen. Met bundeling en intensivering van verstedelijking ontstaat voldoende massa voor hoogwaardige voorzieningen. De verzorgingsfunctie van stedelijke centra wordt daardoor versterkt en er ontstaan kansen voor het verbeteren van de bereikbaarheid met openbaar vervoer.
Naast het bundelingsbeleid geeft de provincie Drenthe in zijn Omgevingsvisie aan dat het ruimte biedt voor woningbouw ter vervanging van landschap ontsierende agrarische bedrijfsgebouwen. Hiervan is bij deze ontwikkeling sprake aangezien de bouw van de twee ruimte voor ruimte-woningen in het voorliggende plan onlosmakelijk is verbonden met de sloop van ruim 2.800 m2 aan landschapontsierende bebouwing op het perceel aan de Taarloseweg 45 in Ubbena.
Analyse kernkwaliteiten
Onderdeel van de Omgevingsvisie zijn de kaarten waarop de begrenzing van de kernkwaliteiten zijn aangegeven (landschap, natuur, cultuurhistorie, archeologie, aardkundige waarde en rust).
Landschap
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het landschapstype ‘Esdorpenlandschap’.
De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan het aantrekkelijke milieu om te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen.
De provinciale ambitie is het behouden en versterken van de verscheidenheid, de kwaliteit, de identiteit en de beleefbaarheid van het landschap. Van provinciaal belang is het behouden van landschapskenmerken en de onderlinge samenhang en het versterken van de verschillende landschapstypen.
Samengevat zijn de doelstellingen voor de kernkwaliteit landschap:
Voor het esdorpenlandschap is het provinciale belang gericht op de essen en de beekdalen. De essen zijn de in het esdorpenlandschap kenmerkende open ruimtes die veelal omgeven zijn met esrandbeplanting. De beekdalen zijn onbebouwde gebieden met kleinschalige beplantingstructuren en beekdal(rand)beplanting. Het provinciale beleid is bij de essen gericht op het behoud van die open ruimte en het versterken van de esrandbeplanting en bij de beekdalen op het behoud van het onbebouwde karakter en het versterken van de karakteristieke beekdal(rand)beplanting.
Toetsing
De Taarloseweg heeft een sterke agrarische en landschappelijke context. Dit beeld manifesteert zich als reeks compacte erven met zware erfbeplanting en een eenvoudig wegprofiel. Zware beplantingsstructuren, zoals de oprijlaan van Heideheim en noordelijk het Oelebosje domineren de horizon.
De erven langs de Taarloseweg zijn compact en bieden veel doorkijkmogelijkheden naar het omliggende landschap. De oprijlaan van landgoed Heideheim (sinds 1993) is in de ruilverkavelingsplannen als zelfstandig element in het landschap gewaardeerd en behouden. Uiteraard gecombineerd met de inpassing van het restant van de oude heide.
De bebouwing langs de Taarloseweg bestond aanvankelijk eerst uit heideontginningsboerderijen en later volgde een enkele woning. Karakteristiek aan deze bebouwing is dat zij altijd haaks op de Taarloseweg werd geplaatst.
De twee ruimte voor ruimte-woningen worden als compact cluster gebouwd op enige afstand uit de weg. Deze opzet van de woningen is een verfijnde verwijzing naar de bebouwingsclusters uit de omgeving en voegt zich hierdoor op natuurlijke wijze in het landschap. Door te kiezen voor de compacte clustering is de impact van het plan op de openheid relatief gering. Bovendien is de verdichting van het landschap door de terugliggende positionering van de bebouwing minimaal.
Aardkundige waarden
Er is sprake van een kernkwaliteit op het gebied van ‘Aardkundige waarden’. De provincie wil aardkundige waarden, die bijdragen aan het specifieke Drentse karakter, behouden en waar mogelijk herstellen zonder daarbij het normale landbouwkundig gebruik te belemmeren.
Voor aardkundige waarden onderscheidt de provincie drie beschermingsniveaus die verschillen in de mate van inzet van de provincie. De twee hoogste beschermingsniveaus (beschermen en regisseren) zijn van provinciaal belang en aangegeven op de kaart van de Omgevingsvisie. Ter plaatse van het plangebied geldt het niveau 'generieke bescherming'
In deze gebieden wil de provincie de lokale aardkundige kenmerken voor de toekomst bewaren. Van de gemeente wordt verwacht dat zij in deze gebieden nagaan welke kenmerkende aardkundige waarden aanwezig zijn en dat zij hieraan bescherming geven via het gemeentelijk bestemmingsplannen plannen en initiatieven daar op beoordelen.
Toetsing
In het huidige bestemmingsplan zijn aan de gronden binnen het plangebied geen bijzondere waarden toegekend.
Cultuurhistorie
Er is sprake in het plangebied van een kernkwaliteit cultuurhistorie, te weten het sturingsniveau: ‘Deelgebied 1: Kop van Drenthe - rijk landschap, rijke dorpen’. Voor dit deelgebied geldt een gaaf en kleinschalig cultuurlandschap met een duidelijke samenhang in tijd en ruimte . De volgende ambities zijn opgenomen in het Cultuurhistorisch Kompas en relevant voor het plangebied:
Toetsing
Verwezen wordt naar paragraaf 2.2.2 van deze toelichting. Daarin is de toekomstige inrichting van het plangebied beschreven. Hiernaast is in de bijlagen van de regels een ruimtelijke kwaliteitsplan opgenomen waarbij nadrukkelijk rekening is gehouden met de ruimtelijke opzet van de cultuurhistorische waarden en de stedenbouwkundige structuur. De cultuurhistorische kernkwaliteiten zijn derhalve voldoende geborgd.
De provincie heeft de Omgevingsvisie (deels) doorvertaald naar een verordening voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. De geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening is op 8 december 2021 door Provinciale Staten vastgesteld. In de omgevingsverordening is bepaald dat indien bij een ruimtelijk plan kernkwaliteiten betrokken zijn:
Uit paragraaf 3.3.1 volgt dat de kernkwaliteiten niet worden aangetast vanwege de voorgenomen ontwikkeling.
De overige kernkwaliteiten (archeologie, aardkundige waarden, rust en natuur) zijn voor dit plan niet relevant. Het aspect archeologie komt echter nog wel aan de orde in paragraaf 4.7.
Ruimte voor ruimte
In artikel 2.16 van de geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Drenthe zijn de voorwaarden geformuleerd waaraan voldaan moet worden om in aanmerking te komen voor ruimte-voor-ruimte.
Artikel 2.16 Ruimte-voor-ruimte regeling
De ontwikkeling op het perceel aan de Taarloseweg nabij 27 is onlosmakelijk verbonden met de sanering van de landschapsontsierende bebouwing op het perceel aan de Taarloseweg 45 in Ubbena.
Het ruimte voor ruimte-plan van initiatiefnemer voldoet aan de gestelde voorwaarden van uit de provinciale verordening. De bebouwing is opgericht voor de genoemde datum en er wordt ruim 2.000 m2 aan bebouwing gesloopt. De landschappelijke inpassing en de stedenbouwkundige uitwerking van het plan is vastgelegd in een ruimtelijk kwaliteitsplan. Via een voorwaardelijke verplichting (weergegeven in de regels) is de invulling van het perceel conform dit kwaliteitsplan juridisch geborgd.
De structuurvisie Landschapsontwikkelingsplan Tynaarlo stuurt primair op de robuuste landschappelijke structuren. In de visie wordt veel nadruk gelegd op de continuïteit van de beekdalen, individuele identiteit van de 5 ruggen van de gemeente Tynaarlo (samen vormen zij het Hondsrugcomplex), de flanken van deze ruggen en de inpassing van de dorpen in het landschap. Vanuit deze robuuste structuren wordt ruimte geboden voor initiatieven mits zij een bijdrage leveren in het behouden, versterken of vernieuwen van het landschap. Op een concreter schaalniveau kent het LOP sturings- en inrichtingsprincipes met spelregels voor de diverse landschappelijke eenheden (es, beekdal, heideontginning etc).
De jonge heideontginningen kenmerken zich in het algemeen door een schaakbordachtige structuur. Rechte, lange wegen en een percelering van regelmatige vierkanten en rechthoeken. Deze ontginning ging gepaard met ingrijpende cultuurtechnische maatregelen.
De jonge ontginningslandschappen zijn de gebieden, waar landbouw de hoofdfunctie heeft. De nieuwe ontwikkelingen in de landbouw brengt in deze gebieden dan ook een grote (ruimtelijke) verandering met zich mee. De boerenerven groeien uit hun voegen en krijgen allerlei extra functies (mestsilo’s), waardoor zij het landschappelijk beeld verstoren. De ambitie is om de erven landschappelijk in te passen door middel van stevige randbeplanting
De ruimte voor ruimte-woningen worden zorgvuldig in het landschap ingepast als ware het een boerenerf. Hiermee voegt de nieuwbouw zich op een natuurlijke wijze in dit landschap.
In augustus 2013 heeft de gemeenteraad van Tynaarlo de Structuurvisie Wonen 2013 vastgesteld. Hierin wordt de visie geschetst op het wonen in de gemeente Tynaarlo tot 2020. Het woonplan is dan ook onze inzet voor regionale samenwerking, zowel binnen de regio Groningen-Assen als met de buurgemeenten in de regio Noord Drenthe (regionale woonvisie). Binnen de regio Groningen-Assen worden regionale bouwprojecten, zoals het in uitvoering zijnde plan Ter Borch in Eelderwolde, gefaciliteerd. De ambitie van deze structuurvisie wonen is om op basis van een goede marktanalyse de bestaande speerpunten van beleid te vertalen naar de huidige marktsituatie. Gestuurd wordt op het tot stand brengen van een evenwichtige toekomstbestendige woningvoorraad die:
Het plan behelst het realiseren van 2 ruimte voor ruimte-woningen. De landschapsontsierende bebouwing wordt gesloopt op het perceel aan de Taarloseweg 45 in Ubbena. De nieuwbouw wordt gepleegd aan de Taarloseweg nabij 27 in Vries. Feitelijk is er sprake van een bijzondere toepassing van de ruimte voor ruimte-regeling. De Structuurvisie Wonen geeft aan dat incidentele woningbouw mogelijk is op functieveranderingslocaties. Hier is indirect sprake van. Gesteld kan worden dat het plan daarom in overeenstemming is met de Structuurvisie Wonen.
Op 1 maart 2022 heeft het college ingestemd met de concept woonvisie. De vaststelling van de visie in de gemeenteraad volgt nog.
Het college zet in op gemêleerde woonwijken, waarin verschillende doelgroepen aan bod komen. De voornaamste voorstellen die hier aan moeten bijdragen zijn:
*Koopgrenzen en huurprijzen worden jaarlijks geïndexeerd en aangepast
De krapte op de woningmarkt is volgens het college niet op te lossen door je als gemeente bij nieuwbouw alleen op een specifieke doelgroepen te richten. Een mengvorm van verschillende soorten woningen en flexibele bouw is volgens het college de sleutel.
Het ruimte voor ruimte-plan richt draagt bij aan het realiseren van woningen voor een doelgroep die buiten wil wonen. De concept Woonvisie gaat uit van flexibele bouw om de krapte op de woningmarkt op te lossen. Het ruimte voor ruimte-plan draagt hier een (klein) steentje aan bij.
De gemeente heeft ten behoeve van het aspect cultuurhistorie de Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024 vastgesteld. Het doel van deze visie is het borgen van cultuurhistorisch erfgoed. De gemeente heeft het waarborgen van het erfgoed en de ruimtelijke identiteit van Tynaarlo samengevat in één centrale boodschap: de gemeente wil historische structuren en karakteristieken herkenbaar houden, de kwaliteit bewaken en de historische gelaagdheid in acht nemen. In paragraaf 2.2.2. wordt onder andere ingegaan op het aspect cultuurhistorie.
Cultuurhistorie heeft een belangrijke rol gespeeld bij de ontwikkeling van het voorliggende plan. Zie hiervoor ook het ruimtelijk kwaliteitsplan (Bijlage 1).
In de Structuurvisie Archeologie, die is vastgesteld op 28 mei 2013, is vastgelegd op welke wijze de gemeente Tynaarlo wil omgaan met het archeologisch erfgoed. De Structuurvisie Archeologie inventariseert de bekende en verwachte archeologische waarden en geeft invulling aan het ruimtelijke beleid. Het belangrijkste instrument daarbij zijn de bestemmingsplannen. In deze bestemmingsplannen zullen te beschermen zones worden aangewezen en van op maat gesneden bestemmingsregels voorzien. In paragraaf 4.7 Archeologie wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.
De welstandsnota bevat criteria waaraan een bouwplan qua uiterlijke verschijning wordt getoetst. De welstandscriteria zijn onderverdeeld naar ligging, massa en vorm, gevelopbouw, detaillering en materiaal- en kleurgebruik.
In het ruimtelijke kwaliteitsplan zijn de stedenbouwkundige uitgangspunten verwoord waarmee rekening gehouden moet worden bij het ontwerpen van de woningen.
Het plangebied ligt in het welstandsgebied 15 'essenlandschap'.
Bij (vervangende) nieuwbouw is het mogelijk om nieuwe materialen, kleuren, detailleringen en dergelijke toe te passen, mits hiermee geen afbreuk wordt gedaan aan het karakter en de uitstraling van de directe omgeving. De ruimtelijke kwaliteit van de directe omgeving mag hierdoor niet worden aangetast. Een stedenbouwkundig plan geeft in deze gevallen de onderbouwing voor de veranderingen en de nieuwe relatie ten opzichte van de traditionele bebouwing. Hierbij wordt, indien van toepassing, ook aandacht besteed aan grotere en/of dichtere bebouwing en wijziging van de situering of oriëntatie.
Het bouwplan zal aan de welstandcommissie voorgelegd. De welstandscommissie beoordeeld of het plan voldoet aan redelijke eisen van welstand.
In de Beleidsvisie Omgevingsveiligheid, welke is vastgesteld op 26 februari 2019, wordt een visie en ambitie gegeven op welke wijze wordt omgegaan met het aspect veiligheid. Om zowel ruimte te bieden aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente als ervoor te zorgen dat er geen onnodige of onacceptabele veiligheidsrisico’s worden gelopen is het wenselijk om sturing te geven aan de situering van bedrijven met een risicocontour en aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen bestaande risicocontouren of aandachtsgebieden. Door onderscheid te maken in verschillende gebieden met verschillende ruimtelijke functies en daaraan gebiedsgerichte ambities te koppelen, combineert de gemeente Tynaarlo de gewenste veiligheidsniveaus optimaal met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen.
In deze omgevingsveiligheidvisie worden de volgende gebieden onderscheiden:
Het plangebied ligt in het deelgebied buitengebied. Voor het buitengebied van het gemeentelijk grondgebied kiest de gemeente Tynaarlo voor een veiligheidsniveau dat voor een groot deel gelijk is aan dat van bedrijventerreinen. In paragraaf 4.6 Externe veiligheid wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.
Naar verwachting treedt de Omgevingswet op 1 januari 2023 in. Elke gemeente dient dan over een Omgevingsvisie te beschikken. Hierin verwoordt de gemeente haar
integrale visie op de ruimtelijke leefomgeving. Hoe gaan we in de toekomst om met onze ruimte voor natuur, economie, mobiliteit, water en wonen. De Omgevingsvisie is een document over de toekomstige ontwikkeling van de gemeente, waar de vraagstukken over het ruimtelijk domein een belangrijk deel van uitmaken.
De twee hoofdthema’s in de verkenningennota en discussienota zijn ‘leefbare dorpen’ en ‘vitaal platteland’. Voor beide thema’s geldt dat duurzaamheid een belangrijke rol speelt.
Uit het participatietraject is gebleken dat de inwoners van de gemeente Tynaarlo zeer tevreden zijn met de leefbaarheid van hun dorpen. Daarbij gaat het om zaken als veiligheid, rust en sociale samenhang, maar ook om de fysieke omgeving, de woning en de openbare ruimte. Wel moet er volgens hen voldoende aandacht zijn voor de toenemende vergrijzing in de dorpen en de kwaliteit van voorzieningencentra. Daarnaast komen ook zaken als verkeersveiligheid, het onderhoud van de openbare ruimte en voldoende woonruimte aan de orde.
Bij vitaal platteland gaat het kort gezegd vooral om de kwaliteit van natuur en landschap. De gemeente kijkt hoe met behoud van het goede nieuwe ontwikkelingen mogelijk kunnen maken. De keuzes voor de omgevingsvisie hebben onder andere te maken met het verbeteren van de biodiversiteit, de energietransitie, klimaatadaptie en de mogelijkheden voor recreatie en toerisme binnen de gemeente.
In de discussienota is aangegeven dat het beleid van de gemenete is gericht op het beschermen van landschap en natuur. Echter wil de gemeente ook ruimte bieden aan nieuwe initiatieven, zoals zonnevelden, recreatievoorzieningen, natuurontwikkeling, woningbouw, landbouw, infrastructuur.
De vraag die zich aandient is hoe die nieuwe initiatieven op een goede en verantwoorde manier ingepast kunnen worden in het landschap van de gemeente Tynaarlo. Kunnen nieuwe ontwikkelingen worden ‘ingepakt’ in nieuwe, in het landschap, passende groenstructuren? Of moet de gemeente zorgen voor compensatiemaatregelen: nieuwe natuur als compensatie voor nieuwe ontwikkelingen?
In het voorliggende plan is de nieuwe ruimte voor ruimte-ontwikkeling op zorgvuldige wijze ingepast in het landschap waardoor het plan geen afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van het landschap.
Omdat het voorliggende plan niet voldoet aan de regels van het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo is een partiële herziening van dit plan noodzakelijk.
Per paragraaf wordt ingegaan op het geldende beleid en wetgeving voor de verschillende aspecten en op de wijze waarop dit van invloed is op het voorliggende plan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009) is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' of 'rustig buitengebied'; voor omgevingstype ‘gemengd gebied’ kunnen kleinere richtafstanden worden gehanteerd. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Wanneer niet voldaan wordt aan de richtafstanden kan uit nader onderzoek blijken of een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd en of rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering van omringende bedrijven.
Onderzoek
In de direct omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gevestigd. Op de navolgende uitsnede van de verbeelding, behorende bij het vigerende bestemmingsplan, is ten noorden van het plangebied een agrarisch bedrijf gevestigd. Dit is het bedrijf van initiatiefnemer aan de Taarloseweg 27 op een afstand van ruim 130 meter vanaf het bouwvlak van het bedrijf tot de dichtstbijzijnde plangrens. De werkelijke afstand tussen de dichtstbijzijnde ruimte voor ruimte-woning en het bedrijf is groter.
Afbeelding 9: uitsnede plankaart
Voor het aspect ‘geur’ zijn niet de richtafstanden uit de uitgaven ‘bedrijven en milieuzonering’, maar de wettelijke afstand uit de Wet geurhinder en veehouderij. Op het aspect geur wordt in paragraaf 4.2 nader ingegaan.
Voor een grondgebonden agrarisch bedrijf geldt voor het aspect geluid een grootste richtafstand van 50 meter (milieucategorie 3.2) in een rustig buitengebied.
Aan de richtafstanden voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat wordt ruimschoots voldaan. Omgekeerd worden de bedrijfsfuncties niet in hun bedrijfsvoering belemmerd door de toevoeging van de woning en (milieugevoelig object) aangezien het plangebied zich niet binnen de richtafstanden bevindt.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Wet geurhinder en veehouderij & Activiteitenbesluit
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.
De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odeur units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odeur units per kubieke meter lucht.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien en paarden) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven gelden tevens vaste afstandseisen. Deze eisen zijn gebaseerd op en komen overeen met de vaste afstanden zoals opgenomen in de Wgv.
Op grond van het bepaalde in artikel 1 van de Wgv is een geurgevoelig object als volgt gedefinieerd: gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt.
Activiteitenbesluit
Vanaf 1 januari 2013 is het Activiteitbesluit ook van toepassing op agrarische activiteiten. Het Besluit landbouw milieubeheer is tegelijkertijd komen te vervallen. Agrarische bedrijven hebben geen vergunning meer nodig als al hun activiteiten onder de reikwijdte van het Activiteitenbesluit vallen. Dit zijn type B-bedrijven, zoals veehouderijen, kinderboerderijen (en andere bedrijven die kleinschalig dieren houden), glastuinbouwbedrijven, bedrijven met teelt in gebouwen, bedrijven met open teelt, agrarische loonwerkers en losse opslagen (bijvoorbeeld mest).
Voor geurhinder is in het Activiteitenbesluit een soortgelijk beoordelingskader opgenomen als in de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Zo gelden binnen en buiten de bebouwde kom dezelfde normen als in de Wgv. Ook de geurbelasting wordt bepaald volgens het bepaalde in de Wgv. Hetzelfde geldt voor het meten van de afstanden.
Onderzoek
In het betreffende geval ligt het dichtstbijzijnde agrarische perceel op ruime afstand (circa 130 meter) van het plangebied. Op dit bedrijf worden dieren gehouden waarvoor geen geuremissie is vastgesteld. In het buitengebied geldt dan een afstand van 50 meter.
Gezien de onderlinge afstand kan op voorhand worden geconcludeerd dat het agrarisch bedrijf de voorgenomen ontwikkeling niet belemmerd. Ter plaatse van de compensatiewoningen is er daarmee sprake van een aanvaardbaarheid woon- en leefklimaat.
Omgekeerd vormt de voorgenomen ontwikkeling geen belemmering voor het bestaande agrarisch bedrijf aan de Taarloseweg 27 in Vries.
Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan onderzoek te worden verricht naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Aangetoond dient te worden dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik.
Onderzoek
Door Sigma Bouw & Milieu is een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd voor het perceel waar de ruimte voor ruimte-woningen worden gebouwd. Het rapport (projectnummer: 21-M9762, d.d. 19 maart 2021) is Bijlage 2 aan deze toelichting toegevoegd. Hierna is het onderzoeksresultaat samengevat.
Vooronderzoek
Op basis van de historische informatie uit het vooronderzoek blijkt dat op de onderzoekslocatie onderdeel is van een weideperceel. Voor zover bekend is de onderzoekslocatie in het verleden niet eerder bebouwd geweest. De onderzoekslocatie is in het verleden geruime tijd als agrarische grond in gebruik geweest. Er is geen informatie beschikbaar omtrent evt. (voormalige) potentieel bodembedreigende activiteiten/calamiteiten (verbranding afval, opslag van gevaarlijke stoffen etc.) op de onderzoekslocatie.
De onderzoekslocatie is in eerste aanleg als milieuhygiënisch "onverdacht" aangemerkt.
Veldonderzoek
Op basis van zintuiglijke waarnemingen zijn in het opgeboorde monstermateriaal geen bodemvreemde afwijkingen waargenomen welke duiden op een vorm van bodemverontreiniging. Het bemonsterde grondwater bevatte geen zintuiglijk waarneembare afwijkingen.
Tijdens de locatie-inspectie is aandacht geschonken aan de aanwezigheid van asbest op het maaiveld, hierbij is op het maaiveld geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Ook op basis van zintuiglijke waarnemingen van het opgeboorde monstermateriaal is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.
De bovengrond (0.0 - 0.5 m-mv) bevat geen van de onderzochte componenten verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde en/of detectiewaarde.
Voor de ondergrond (0.5-2.0 m-mv) is wel een verhoogd gehalte aan kobalt en kwik (zware metalen) t.o.v. de achtergrondwaarde aangetroffen
Ondergrondmengmonster MM4 bevat een verhoogd gehalte kwik (zware metalen) t.o.v. de achtergrondwaarde.
De verhoogd gemeten gehalten kobalt en kwik overschrijden de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) echter niet zodat er uit milieuhygiënische overweging geen aanleiding is tot het instellen van aanvullend onderzoek.
Het grondwater (peilbuis 1) bevat een verhoogd gehalte zink (zware metalen) t.o.v. de streefwaarde, de tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde (>0.5) wordt in dit geval echter niet overschreden zodat er uit milieuhygiënische overweging geen aanleiding is tot het instellen van aanvullend onderzoek.
Conclusie
Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging. De ondergrond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevat enkele stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde resp. de streefwaarde. Deze lichte verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde/bodemindex-waarde (>0.5) niet en geven daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.
Het aspect bodemkwaliteit staat de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg.
Wegverkeerslawaai
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) hebben alle wegen in principe een geluidszone. Uitzondering zijn wegen waarvoor een maximale snelheid van 30 km/uur geldt en de wegen die deel uitmaken van een woonerf.
Voor wegverkeer stelt de Wgh dat in principe de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige functies de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Voor spoorwegverkeer mag de voorkeursgrenswaarde van 55 dB in principe niet worden overschreven. Voor industrielawaai van gezoneerde industrieterreinen mag de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) in principe niet worden overschreden.
Geluidsonderzoek dient uitgevoerd te worden wanneer een gevoelige functie binnen een bepaalde zone wordt gebouwd. De breedte van de zone is afhankelijk van de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied en van het aantal rijstroken. In buitenstedelijk gebied bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg in acht moet worden genomen 250 m.
Onderzoek
De woningen zullen op enige afstand uit de weg worden gebouwd. De geluidbelasting van het wegverkeer op de gevels van de woningen zal daarom naar verwachting voldoen aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Dit wordt bevestigd door de informatie uit de Atlas leefomgeving (https://www.atlasleefomgeving.nl/kaarten). Volgens de (indicatieve) kaart 'geluid in Nederland van wegverkeer (Lden)' is de geluidbelasting ter plaatse van het bouwvak 48 dB. Zie ook de onderstaande uitsnede van de kaart van de Atlas.
Afbeelding 10: kaart Lden Atlas Leefomgeving
Een tweede bron, op grond waarvan de stelling dat aan de voorkeursgrenswaarde wordt voldaan, is het bestemmingsplan Vries Zuid. In de toelichting van dit bestemmingsplan staat: "Het plangebied is gelegen aan de Asserstraat en de Taarloseweg. De Asserstraat en de Taarloseweg kennen ter plaatse van het plangebied respectievelijk een maximum snelheid van 50 km/uur en 60 km/uur. In de zin van de Wet geluidhinder kent de Asserstraat een zone van 200 meter en de Taarloseweg een zone van 250 meter. Derhalve heeft de gemeente een indicatief akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat de 48 dB-contour van de Asserstaat op circa 75 meter uit de as van de weg ligt. De 48 dB-contour van de ontsluitingsweg en de Taarloseweg liggen op circa 7 meter uit de as van de weg."
De woningen worden ruim buiten 7 meter uit de as van de Taarloseweg gebouwd. Er kan daarom met zekerheid worden gesteld dat ter plaatse van de woning wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.
Conclusie
Het aspect geluid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Sinds 15 november 2007 geldt de Wet luchtkwaliteit (Wlk) als deel van de Wet milieubeheer (titel 5.2 in de Wm). Met de inwerkingtreding van deze wet is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk) vervallen.
De kern van deze wet bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen en voorziet in het zogenaamd Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het bevat een gebiedsgerichte aanpak en zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen voor luchtkwaliteit.
Het begrip NIBM is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor stikstof (NO2)en fijnstof (PM10). In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Vooralsnog geldt dat:
Onderzoek
Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uitgegaan van de normen uit de interimperiode. Nu het NSL in werking is getreden is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.
De ministeriële Regeling NIBM geeft aan in welke gevallen een nieuw project in ieder geval een NIBM-project is. Dit is bijvoorbeeld het geval als er minder dan 500 woningen worden gebouwd bij minimaal één ontsluitingsweg, of minder dan 1.000 woningen bij twee ontsluitingswegen. Aangezien in het voorliggende plan slechts twee extra woningen mogelijk worden gemaakt, draagt dit plan niet in betekenende mate bij aan de versclechtering van de luchtkwaliteit.
Achtergrondwaarden
In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient te worden bezien of de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg is om een goed woon- en leefmilieu te kunnen waarborgen. Volgens de Atlas Leefomgeving ligt de concentratie PM10 ter plaatse van het plangebied (jaar 2019) rond de 14 µg/m³ en is de concentratie PM2,5 7 µg/m³. De concentratie NO2 ter plaatse is ten hoogste 10 µg/m³.
In de Wet milieubeheer bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 25 µg/m³ en voor PM10 40 µg/m³. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³. Geconcludeerd kan worden dat de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied ruim aan de norm voldoet. Ook voor het aspect luchtkwaliteit is ter plaatse van het plangebied een goed woon- en leefklimaat aanwezig.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet aan de weg.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en het 'Besluit externe veiligheid transportroutes'), vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Onderzoek
Met behulp van de risicokaart externe veiligheid is gekeken naar de risico’s in de omgeving van het plangebied. De risicokaart is hulpmiddel om risico bronnen in de omgeving te kunnen bepalen. Onderstaand is de planlocatie met een blauwe stip aangegeven op de risicokaart.
Afbeelding 11: Uitsnede risicokaart
Inrichtingen
In de directe omgeving van de plangebied bevinden zich geen Bevi-bedrijven. Ook vanuit het Activiteitenbesluit, het Vuurwerkbesluit, het Besluit ruimte en de Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik krijgt deze locatie niet te maken met veiligheidsafstanden.
Ten oosten op aan afstand van circa 1,5 kilometer van het plangebied aan de Eisenbroeken 2 in Tynaarlo is een bio mestvergistingsbedrijf aanwezig. Op deze locatie is een navergistertank aanwezig. De risicocontour van deze tank lig ver buiten het plangebied.
Buisleidingen
Langs de Asserstraat is de aardgastransportleiding N-507-30 gelegen waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De buisleiding heeft ter hoogte van de planlocatie geen PR 10-6 per jaar. Hierdoor wordt de grenswaarde van het plaatsgebonden risico 10-6 per jaar niet overschreden. De belemmeringenstrook voor de buisleiding met een druk van maximaal 40 bar bedraagt 4 meter. De buisleiding met bijbehorende belemmeringenstrook ligt buiten de grenzen van het plangebied. De hoge druk aardgasleiding heeft een invloedsgebied van 70 meter. De ruimte voor ruimte-woningen worden op een afstand van circa 650 meter uit deze leiding gebouwd. Een verantwoording van de groepsrisico is dan ook niet aan de orde.
Besluit en Regeling externe veiligheid transportrisico’s
Het plangebied valt buiten de effectafstand van wegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
De risicocontouren van opslag, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen vormen geen belemmering voor de aangevraagde ontwikkeling. Het woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied is hierbij niet in het geding.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
In 1992 werd het Europese 'Verdrag van Malta' ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder ook Nederland, met als doel om het (Europese) archeologische erfgoed veilig te stellen. Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Monumentenwet gewijzigd.
Deze wet heeft twee belangrijke uitgangspunten:
Naast het inventariseren van de te verwachten archeologische waarde, moet het bestemmingsplan, indien nodig, een bescherming bieden voor archeologisch waardevolle gebieden.
Onderzoek
In mei 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Archeologie vastgesteld. Op de Archeologische beleidskaart van de gemeente Tynaarlo is het gebied met de volgende verwachting aangeduid: "hoge tot middelhoge verwachting op basis landschap". Zie onderstaande uitsnede van deze beleidskaart.
Afbeelding 12: uitsnede Archeologische beleidskaart (plangebied aangegeven met rode stippellijn)
Het beleid is het gebied met hoge tot middelhoge verwachting is dat inventariserend veldonderzoek noodzakelijk is bij geplande bodemverstoringen met oppervlakten groter dan 1000 m2 en dieper dan 30 cm -mv.
In het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologische verwachting 2'. Hiervoor geldt bij een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het oprichten van een bouwwerk groter dan 1.000 m2 en de bodemingrepen dieper gaan dan 0,3 m onder het maaiveld dat de aanvrager een onderzoek moet overleggen, waarin de archeologische waarde van de gronden waarop de aanvraag betrekking heeft voldoende is vastgesteld. Dit is in lijn met het beleid van de Structuurvisie Archeologie.
In de regels van het op te stellen bestemmingsplan worden de maximale oppervlakten van de hoofdgebouwen en bijgebouwen vastgelegd. De gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken zal (ruim) kleiner zijn dan 1.000 m2. Archeologisch onderzoek is daarom niet nodig.
Conclusie
Het aspect archeologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet vervangen. De bescherming van Natura 2000-gebieden, diersoorten, plantensoorten en bossen (houtopstanden) wordt nu via deze wet geregeld.
De provincie is per 1 januari 2017 het bevoegde gezag voor soortenbescherming en houtopstanden. Deze bevoegdheden lagen voorheen bij het Rijk. Daarnaast is de provincie bevoegd gezag gebleven voor Natura 2000 bescherming en faunabeheer. De provincie is verantwoordelijk voor het afgeven van vergunningen en ontheffingen voor al deze gebieden. Hierop geldt alleen een uitzondering als het rijksaangelegenheden betreffen.
Gebiedsbescherming
Bij de gebiedsbescherming spelen de volgende aspecten:
Het plangebied ligt op circa 2,9 kilometer uit het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Drentsche Aa'.
Afbeelding 13: ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000
Onderzoek
Door Natuurbank Overijssel is een ecologische quickscan uitgevoerd. Zowel de slooplocatie aan de Taarloseweg 45 in Ubbena als het perceel waarop de ruimte voor ruimte-woningen gebouwd zullen worden is op 5 februari 2021 door de ecoloog bezocht. Er is onderzoek gedaan naar de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten en dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingsplaatsen en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied zoals het Natuurnetwerk Nederland en Natura 2000. Het volledige rapport (projectnummer 358 versie 1,0 van 18 april 2021) is als Bijlage 3 toegevoegd aan deze toelichting.
Wettelijke consequenties m.b.t. gebiedsbescherming:
Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland, leiden voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten, en de afstand tussen plangebied en Natura 2000-gebied, kan een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied niet op voorhand uitgesloten worden. Om het effect van de voorgenomen activiteiten op Natura 2000-gebied vast te kunnen stellen, dient aanvullend onderzoek in de vorm van een stikstofberekening uitgevoerd te worden (zie onder het kop 'stikstof').
Beoordeling stikstof
Realisatiefase
Tot voor kort gold een vrijstelling voor bouw-, sloop- en éénmalige aanlegactiviteiten. Dit betekent in het vergunningstraject dat voor het aspect stikstof alleen de neerslag (depositie) van stikstof in de gebruiksfase een rol speelde.
Op 2 november 2022 is door de Raad van State een streep gehaald door deze vrijstelling. Het gevolg is dat per project/plan berekent moet worden wat de depositie op de relevante Natura 2000 gebieden is. Dit geldt dus ook voor de realisatiefase van het ruimte voor ruimte-project aan de Taarloseweg in Vries.
Om op de juiste wijze de stikstofdepositie van de realisatiefase te bepalen, is in kaart gebracht welk bouwmaterieel en transportbewegingen noodzakelijk zijn. De uitgangspunten van de Aeriusberekening van de realisatiefase zijn opgenomen als bijlage Bijlage 4 bij deze toelichting. De Aeriusberekening zelf is toegevoegd als Bijlage 5. Uit de Aeriusberekening van de realisatiefase blijkt dat de bouw- en aanlegwerkzaamheden geen stikstofdepositie veroorzaken op enig Natura 2000-gebied hoger dan 0,00 mol per ha / jaar. Geconcludeerd kan daarom worden dat de realisatiefase geen significant negatieve gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden.
Gebruiksfase
Er is sprake van de bewoning van twee nieuwe woningen. Deze nieuwe woningen krijgen geen aansluiting op het aardgasnet. Als gevolg van het bewonen van de woningen, neemt het aantal verkeersbewegingen met lichte en middelzware voertuigen, van en naar het plangebied, in geringe mate toe.
Voor de gebruiksfase van de twee woningen zijn met behulp van Aerius Calculator berekeningen uitgevoerd van de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden.
De gehanteerde uitgangspunten voor de berekeningen zijn als Bijlage 6 aan deze toelichting toegevoegd.
Uit de Aeriusberekening van de gebruiksfase blijkt dat er geen deposities optreden boven de 0,00 mol N / ha/jaar op enig Natura 2000-gebied. Op grond hiervan staat vast dat het plan geen significant negatieve gevolgen heeft voor de instandhoudingsdoelstellingen van de beschermde habitats in de Natura 2000-gebieden. De natuurlijke kenmerken van de omliggende Natura 2000-gebieden worden dus niet aangetast. Omdat de depositie lager is dan 0,00 mol N per ha / jaar is er geen vergunningplicht voor de Wet natuurbescherming.
De Aeriusberekeningen van de gebruiksfase is als Bijlage 7 aan deze toelichting toegevoegd.
In de huidige situatie vindt er ammoniakemissie plaats door het landbouwkundig gebruik van het perceel waarop de woningen worden gebouwd. Op de kaart van de mestdeelgebieden (bron: BIJ12) is af te lezen dat het landbouwkundig gebruik een ammoniakemissie van 13,17 kg/ha/jaar veroorzaakt. Omgerekend naar het plangebied van circa 6.000 m2 is de emissie van het plangebied door bemesting 7,9 kilogram NH3 per jaar.
Met de Aeriusberekeningen is vastgesteld dat zowel de realisatie- als de gebruiksfase geen stikstofdeposities veroorzaken. Saldering met de bestaande stikstofemissie is daarom niet nodig.
Wettelijke consequenties m.b.t. soortbescherming
Vogels
Het plangebied wordt beschouwd als functioneel leefgebied van verschillende vogelsoorten. Vogels benutten het plangebied uitsluitend als foerageergebied, er nestelen geen vogels in het grasland.
Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt geen vogel gedood en geen nest of nestplaats verstoord, beschadigd of vernield. Als gevolg van het ontwikkeling van het plangebied tot woonerf, neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor sommige vogelsoorten af. Het plangebied vormt geen essentieel foerageergebied van een vogelsoort, zoals van een huismus of steenuil.
Grondgebonden zoogdieren
Er zijn in het plangebied geen beschermde grondgebonden zoogdieren waargenomen, maar het plangebied behoort vermoedelijk tot functioneel leefgebied van verschillende algemene- en weinig kritische grondgebonden zoogdiersoorten als haas, vos, ree en veldmuis. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat beschermde grondgebonden zoogdieren een vaste rust- of voortplantingsplaats bezeten in het plangebied.
Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt geen beschermde grondgebonden zoogdieren gedood en wordt geen vaste rust- of voortplantingsplaats beschadigd of vernield. Als gevolg van het ontwikkeling van het plangebied tot woonerf, neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor sommige beschermde grondgebonden zoogdieren niet af.
Vleermuizen
Verblijfplaatsen
Er zijn tijdens het veldbezoek geen vleermuizen waargenomen en er zijn geen potentiële rust- of voortplantingsplaatsen in het plangebied waargenomen.
Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt geen vleermuis verstoord of gedood.
Foerageergebied
Het veldbezoek is uitgevoerd buiten de periode van de dag waarop vleermuizen foerageren, maar op basis van een beoordeling van de inrichting en het gevoerde beheer, wordt het plangebied als een ongeschikt foerageergebied voor vleermuizen beschouwd. Mogelijk vliegen vleermuizen over het plangebied terwijl ze foerageren rand de randen en kronen van bomen die net naast het plangebied staan.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten wordt het foerageergebied van vleermuizen niet aangetast.
vliegroute
Sommige vleermuissoorten benutten lijnvormige elementen ter geleiding tijdens het foerageren en om van verblijfplaats naar foerageergebied te vliegen (en van foerageergebied naar verblijfplaats). Lijnvormige elementen die benut worden als vliegroute kunnen bestaan uit houtopstanden en wateren, maar ook een rij gevels van woningen.
Het plangebied vormt geen verbindende schakel in een lijnvormig landschapselement en maakt daarom geen onderdeel uit van een vliegroute van vleermuizen. Uitvoering van de voorgenomen activiteiten heeft geen negatief effect op vliegroutes van vleermuizen.
Amfibieën
Het plangebied wordt niet als functioneel leefgebied voor amfibieën beschouwd.
Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt geen amfibie gedood en wordt geen vaste rust- of voortplantingsplaats beschadigd of vernield.
Overige soorten
Er zijn geen andere beschermde soorten aangetroffen. Het gevoerde beheer en de inrichting maken het onderzoeksgebied tot een ongeschikt functioneel leefgebied voor deze soorten.
Conclusie
Op basis van het ecologisch onderzoek is vastgesteld dat het ontwikkeling van het plangebied tot woonerf de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor sommige vogelsoorten afneemt. De functie van het plangebied als foerageergebied, is voor de in het plangebied voorkomende vogelsoorten echter niet beschermd.
Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten neemt de betekenis van het plangebied als foerageergebied voor de meeste andere in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, en amfibieën niet af.
Het plan heeft verder geen negatieve gevolgen voor gevolgen voor de verblijfplaatsen en vliegroutes van vleermuizen. Er is samenvattend geen aanleiding voor het uitvoeren van aanvullend onderzoek.
Tot slot is op basis van de stikstofberekening van de realisatie- en de gebruiksfase vastgesteld dat er geen stikstofdeposities op treden op enig Natura 2000-gebied hoger dan 0,00 mol / ha / jaar. Het staat daarom vast dat de voorgenomen activiteiten geen negatief effect hebben op instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden.
Het aspect ecologie staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het verplicht de Watertoets uit te voeren. De Watertoets is een waarborg voor water in ruimtelijke plannen en besluiten.
Het perceel bevindt zich binnen het beheersgebied van het waterschap Noorderzijlvest.
Watertoetsproces
Initiatiefnemer heeft waterschap Noorderzijlvest op 6 april 2022 geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De aanmelding heeft ertoe geleid dat de standaard waterparagraaf gebruikt kan worden voor de uitwerking van de relevante wateraspecten in het plan. Het toetsresultaat is als Bijlage 8 aan deze toelichting toegevoegd.
Als gevolg van de bouw van de 2 ruimte voor ruimte-woningen en het aanleggen van verharding (inrit en terassen e.d.) neemt het verharde oppervlakte toe met circa 1.500 m2.
Conform de beleidsnotitie 'Water en Ruimte' van het waterschap moet de aanleg van het verhard oppervlak, dus het verlies aan waterbergend vermogen, bij voorkeur in het plangebied of in hetzelfde peilvak gecompenseerd worden. Hiervan kan worden afegweken, waarbij de voorkeursvolgorde van toepassing is:
Voorkeursvolgorde watercompensatie
Voor de locatie van compensatie hanteert waterschap Noorderzijlvest de volgende voorkeursvolgorde:
Voor alle opties geldt dat er in het originele plangebied geen wateroverlast mag optreden door het niet ter plekke invullen van de wateropgave.
Waterbeleid
Juridisch kader
In het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is het verplicht plannen te toetsen op wateraspecten. Het doel van de watertoets is “het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten”.
Missie
Waterschap Noorderzijlvest staat voor veilig, voldoende en schoon water. Wij creëren hiermee een basis voor een gezonde en toekomstbestendige leef-, woon- en werkomgeving in Groningen en Noord-Drenthe.
Vigerend beleid
Het beleid van waterschap Noorderzijlvest is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2022 - 2027 en in de Notitie Water en Ruimte 2013.
Veilig, voldoende en schoon water
Het waterschap ziet het zorgen voor veiligheid als één van de belangrijkste opgaven, nu en in de toekomst. In een snel veranderende omgeving als gevolg van klimatologische en demografische ontwikkelingen willen wij hier invulling aan geven. Een stijgende zeespiegel en meer en heviger afwisselende perioden van regen en droogte vragen om robuuste oplossingen. Ons regionaal watersysteem is een zoveel mogelijk natuurlijk functionerend watersysteem dat klimaatbestendig, veerkrachtig en gezond is. Verder is dit watersysteem in staat om de belangen en functies die afhankelijk zijn van voldoende ecologisch gezond en schoon water zo goed mogelijk van dienst te kunnen zijn. Aanpassingen in het waterbeheer creëren een omgeving waar mens en dier op een gezonde wijze gebruik van kunnen maken. Het watersysteem is onlosmakelijk onderdeel van de bebouwde omgeving én het landelijk gebied.
Uitgangspunten van het waterschap en alle betrokkenen bij het treffen van waterhuishoudkundige maatregelen zijn:
Borgen integrale afweging
Provincies en gemeenten zorgen voor een integrale afweging en leggen deze vast in provinciale beleidsplannen en streekplannen, respectievelijk structuur- en bestemmingsplannen.
WATERADVIES
Verhardingstoename
Voor plannen in niet-bebouwde gebieden geldt een verplichte watercompensatie bij een toename aan verharding van meer dan 2.500 m². Aangezien de werkelijke toename kleiner zal zijn dan deze oppervlakte, is watercompensatie geen verplichting.
Het waterschap juicht het echter wél toe als initiatiefnemers ook beneden deze grens zich willen inspannen om negatieve effecten op het watersysteem te voorkomen. Er kan dan gekozen worden voor doorlatende verharding of oppervlakkige afvoer. Op die manier wordt versnelde afvoer voorkomen c.q. verkleind en daarmee neemt de grootte van de compensatieopgave af. Het verruimen van bestaande kavelsloten is ook een goede manier om versnelde afvoer van hemelwater te compenseren.
Aan zowel de noord- als de oostzijde van het plangebied is een kavelsloot aanwezig. Zie ook afbeelding 14 voor de ligging van de sloten.
Afbeelding 14: aanwezig kavelsloten (blauw aangeduid)
De vrijwillige watercompensatie kan vorm krijgen door het verbreden van deze kavelsloten.
Grondwater
Bij nieuwe ontwikkelingen zal rekening gehouden worden met voldoende drooglegging. Om grondwateroverlast te voorkomen worden door het Waterschap de volgende indicatieve droogleggingsnormen geadviseerd:
Afvoer van riool- en hemelwater:
Het beleid van waterschap en gemeente is dat afvalwater en schoon hemelwater gescheiden moeten worden afgevoerd. Indien de bodem geschikt is voor infiltratie, is dat een goede manier voor het afvoeren van schoon hemelwater.
Uitgangspunt is dat al het hemelwater wordt opgevangen, zoveel als mogelijk infiltreert en het restant in het plangebied zelf wordt geborgen.
Met de gemeente is afstemming over aansluiting van de twee woning op de riolering voor het afvoeren van het afvalwater.
Conclusie
Op basis van de Digitale Watertoets geeft waterschap Noorderzijlvest aan dat de maatwerkprocedure gevolgd dient te worden. Op grond van het beleid van het waterschap is geen watercompensatie benodigd omdat de toename aan verharding lager zal zijn dan 2.500 m2. Het waterschap heeft laten weten dat het plan geen opgave met zich meebrengt of wateraspecten die verder uitgewerkt moeten worden. Het aspect water staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Per 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Eén van de belangrijkste wijzigingen in het Besluit is de invoering van een vormvrije m.e.r.-beoordeling voor activiteiten die genoemd worden in het Besluit milieueffectrapportage (kolom 1 van de D-lijst), maar onder de daar genoemde drempelwaarden liggen.
In het Besluit m.e.r., bijlage D, onder artikel 11 (Woningbouw, Stedelijke ontwikkeling, Industrieterreinen) staat onder artikel 11.3 genoemd dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (met inbegrip van winkelcentra of parkeerterreinen) indien:
Qua aard, omvang en ligging is voorliggend ruimtelijk plan niet gelijk te stellen aan de betreffende en omschreven activiteit zoals bedoeld in het Besluit m.e.r.
Echter, op 1 april 2011 heeft een wijziging van het Besluit m.e.r. plaatsgevonden. Daardoor is nu een beoordeling van een activiteit zoals die voorkomt op lijst D noodzakelijk, zelfs al is de omvang van de activiteit ver onder de drempelwaarde gelegen.
Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijsten die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze vormvrije m.e.r.- beoordeling kan tot twee uitkomsten leiden:
In bijlage III van de EU-richtlijn m.e.r. staan de criteria genoemd waarnaar moet worden gekeken bij de beoordeling. In voorliggende casus is gekeken naar deze Europese criteria.
Op basis van de uitkomsten in dit hoofdstuk 4 – Omgevingsfactoren – is inzichtelijk gemaakt dat er geen belangrijk nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Verder hebben de locatie en de omgeving geen bijzondere kenmerken die geschaad worden door het initiatief. Gezien de aard van de ingrepen zijn verder geen negatieve effecten te verwachten, zodat op basis hiervan verder kan worden afgezien van het verrichten van een (vorm)vrije m.e.r.-beoordeling.
Conclusie
De conclusie van bovenstaande is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven, wordt in grote lijnen bepaald door de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening, en door het daarbij behorende Besluit ruimtelijke ordening en de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012, zoals deze per 1 oktober 2012 in werking is getreden. De verbeelding dient in samenhang met de planregels te worden gelezen.
In de Wet ruimtelijke ordening (hierna Wro) met bijbehorend Besluit ruimtelijke ordening (hierna Bro) heeft het bestemmingsplan een belangrijke rol als normstellend instrument voor het ruimtelijk beleid van gemeenten, provincies en het Rijk. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening (hierna Rsro) is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (hierna SVBP2012) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP2012 zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (hierna IMRO2012) en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten (hierna STRI2012) normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.
Conform Wro en Bro wordt een bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting in digitale geautoriseerde bronbestanden vastgelegd en in die vorm vastgesteld. Daarnaast kent de Wro een papieren versie van (hetzelfde) bestemmingsplan. Indien de inhoud van digitale stukken tot een andere uitleg leidt dan de stukken op papier, dan is de digitale inhoud beslissend. Het bestemmingsplan is daarmee een digitaal juridisch authentiek document. De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd.
De SVBP2012 geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. De standaard heeft geen betrekking op de toelichting van het bestemmingsplan. Er worden geen normen gesteld omtrent de vormgeving en inrichting van de analoge weergave van het bestemmingsplan. De
SVBP2012 heeft ook geen betrekking op de totstandkoming van de inhoud van een
bestemmingsplan. Dit is de verantwoordelijkheid van het bevoegde gezag. In de
SVBP2012 is wel aangegeven hoe de inhoud van een bestemmingsplan digitaal
moet worden weergegeven.
De SVBP2012 geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan. De verbeelding en planregels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.
De informatie die is vastgelegd in het plan moet in elektronische vorm volledig toegankelijk en raadpleegbaar zijn. Dit wordt de digitale verbeelding genoemd. De digitale verbeelding is de verbeelding van het bestemmingsplan in een interactieve raadpleegomgeving, waarin alle relevante bestemmingsplaninformatie wordt getoond: de combinatie van (plan)kaart en regels met de toelichting.
Een raadpleger van het bestemmingsplan moet alle relevante bestemmingsplaninformatie op eenvoudige wijze voor ogen kunnen krijgen. De relevante bestemmingsplaninformatie heeft betrekking op de bestemmingen, dubbelbestemmingen en aanduidingen met bijbehorende regels in het bestemmingsplan. Voor zowel bestemmingen als aanduidingen geldt, dat deze zonder interactie zichtbaar moeten zijn in de digitale verbeelding. Uit interactie met de digitale verbeelding blijkt dan de inhoud van de bestemming en/of aanduiding.
De inrichting van de planregels is deels voorgeschreven door de SVBP2012. Een aantal planregels is zelfs geheel voorgeschreven. Dit betreft het overgangsrecht, de anti-dubbeltelregel en de slotregel. De regels zijn standaard ingedeeld in vier hoofdstukken. Bij elke planregel (elk artikel) wordt hieronder een nadere toelichting gegeven.
Toelichting Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel staan de belangrijkste begrippen verklaard zoals die in de planregels en in deze plantoelichting worden gebruikt. De lijst bevat meer begrippen dan mogelijk in dit bestemmingsplan gebruikt worden.
Artikel 2 Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Wonen
De voor ‘Wonen’ bestemde gronden zijn bestemd voor wonen met de daarbijbehorende aan-huis-verbonden beroepen.
De bouwregels bepalen dat de oppervlakte van dewoning op de noordelijke ruimte voor ruimte-kavel maximaal 225 m2 mag bedragen met een vrijstaand bijgebouw bij recht van 175 m2 groot. Onder voorwaarden mag deze oppervlakte worden vergroot naar 225m2.
De woning op de zuidelijke kavel is aaneen gebouwd met het bijgebouw. De gezamenlijke oppervlakte van de woning met bijgebouw bedraagt maximaal 425 m2.
Bed and breakfast is bij een woning toegestaan. Het vloeroppervlak ten dienste van deze activiteiten bedraagt niet meer dan 30% van het bestaande vloeroppervlak van de woning waarbij de totale oppervlakte ten hoogste 45 m2 bedraagt. Voorzieningen ten behoeve van bed and breakfast zijn bij recht uitsluitend in het hoofdgebouw (de woning) toegestaan. Bij afwijking zijn meer kamers en bed and breakfast in vrijstaande bijgebouwen toegestaan.
Bij woningen wordt beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis mogelijk gemaakt bij recht.
Bij afwijking van de bouwregels kan de maximaal toegelaten oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen bij het hoofdgebouw worden uitgebreid.
Artikel 5 Waarde – Archeologie
De gronden met de dubbelbestemmingen gericht op de archeologie zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), ook bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van aanwezige of te verwachten archeologische waarden in de bodem. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is voor de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologische verwachting 2' noodzakelijk bij een bodemingreep groter dan 1000 m2 en die dieper gaan dan 30 centimeter beneden maaiveld.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Naast de bestemmingen bevat het plan een aantal algemene regels over bijvoorbeeld algemene aanduidingen, algemene afwijkingen en overgangsrecht. Deze min of meer standaardregels in bestemmingsplannen worden hier verder niet toegelicht.
Artikel 6 Algemene bouwregels
De algemene bouwregels zijn opgenomen om het onbedoeld onder het overgangsrecht laten vallen van bestaande, feitelijke en legale bouwwerken die afwijken van de nieuwe bestemmingsregeling te voorkomen. Het gaat bijvoorbeeld om afwijkende maten ten aanzien van oppervlakte, afstand tot de perceelsgrens en bouwhoogte. Van het bestemmingsplan afwijkende maten die in overeenstemming met de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn gerealiseerd worden hierdoor als toegestane maten beschouwd.
De kosten voor de realisatie van de plannen komen voor rekening van de initiatiefnemers. Tussen de initiatiefnemers en de gemeente is een anterieure overeenkomst en een planschade overeenkomst gesloten.
Vanuit het aspect economische uitvoerbaarheid worden dan ook geen beperkingen verwacht voor de realisatie van de plannen.
Het voorliggende plan is besproken met de eigenaren / bewoners van de aangrenzende percelen. Daar waar mogelijk is rekening gehouden met de wensen van de omwonenden.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Ruimte voor Ruimte Taarloseweg Vries' heeft met ingang van 11 november 2022 voor 6 weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen op het ontwerp ingediend.
Ambtshalve wijzigingen
Op 2 november 2022 is de vrijstelling van de stikstofplicht voor bouw-, sloop- en (éénmalige) aanlegactiviteiten komen te vervallen. Om die reden is in het vast te stellen bestemmingsplan nu ook een stikstofberekening opgenomen van de realisatiefase van het planvoornemen. De resultaten van de stikstofberekening zijn opgenomen in paragraaf 4.8 Ecologie. De uitgangspunten van de berekening en de Aeriusberekening zelf zijn opgenomen als bijlagen 4 en 5.
Verder is de Aeriusberekening van de gebruiksfase opnieuw uitgevoerd in verband met de release van de nieuwe Aerius Calculator op 26 januari 2023.
Uit de Aeriusberekeningen van zowel de realisatiefase als de gebruiksfase blijkt dat deze geen stikstofdepositie veroorzaken op enig Natura 2000-gebied hoger dan 0,00 mol per ha / jaar. Geconcludeerd kan daarom worden dat beide fasen geen significant negatieve gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden en het plan uitvoer blijft.