Plan: | Rotonde Meerweg Paterswolde-Tynaarlo |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1730.BPRotondemeerweg-0401 |
Algemeen
Sinds 2002 moeten alle ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan bepalingen uit het natuurbeschermingsrecht: de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. Uitgangspunt is dat er van ruimtelijke ingrepen geen nadelige invloeden mogen uitgaan op de aanwezige beschermde natuurwaarden en soorten.
In de flora- en faunatoets wordt door middel van een bureaustudie gekeken naar de ligging van het plangebied ten opzichte van aangewezen natuurgebieden of ecologische verbindingszones en naar de verspreidingsgegevens van (beschermde) soorten planten en dieren in de omgeving van het plangebied. Om te kunnen beoordelen of de soorten die uit de bureaustudie naar voren zijn gekomen ook daadwerkelijk in het plangebied voorkomen, zijn in een veldbezoek biotoopkenmerken van het plangebied en biotoopeisen van de soorten nader bestudeerd. De flora- en faunatoets is als bijlage opgenomen.
Op basis van het aangetroffen biotoop kan een aantal beschermde diersoorten in het onderzoeksgebied voorkomen. Hieronder wordt de verwachte aanwezige fauna per soortgroep beschreven.
Op 6 juli 2010 is een ecologische verkenning uitgevoerd. Daarbij is gelet op beschermde flora en fauna. Er zijn daarnaast inschattingen gemaakt van het voorkomen van beschermde soorten op basis van de terreinkenmerken.
Terreinkarakteristiek
Het plangebied betreft de T-splitsing van de Meerweg met de Hoofdweg, even ten noorden van Paterswolde. Aan de oostzijde van de Hoofstraat en de zuidoostzijde van de Meerweg ligt een watergang. In de wegbermen aan de zuidoostzijde staan enkele jonge bomen. De oudere bomen aan de westzijde zullen behouden blijven. Aan de noord- en westzijde van de wegen is bebouwing aanwezig met bijbehorende tuinen. Aan de zuidoostzijde van de kruising liggen enkele graslandpercelen en verder naar het zuiden ligt een ijsbaan.
Gevolgen van de ingreep
Vogels
Werkzaamheden die tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd kunnen leiden tot verstoring of vernietiging van (nesten van) broedende vogels. Dit betreft zowel de vogels die in het plangebied zelf broeden als de vogels die binnen de beïnvloedingssfeer van werkzaamheden broeden. Hierbij kan gedacht worden aan verstoring door trillingen en geluid dat over grote afstand tot effecten kan leiden. Dergelijke verstoring is niet toegestaan tijdens het broedseizoen en hier wordt in de regel bovendien geen ontheffing voor verleend. Het permanente verlies van leefgebied voor vogels, met uitzondering van soorten waarvan de verblijfplaats jaarrond beschermd is, is geen delict inzake de Flora- en faunawet. Dat betekent dat dit niet ontheffingsplichtig is en dat hiervoor geen mitigerende of compenserende maatregelen getroffen hoeven te worden.
Overige soorten/zorgplicht
Daarnaast zullen door de geplande werkzaamheden enkele algemene soorten uit tabel 1 mogelijk worden gedood en/of verstoord. De negatieve effecten op deze dieren zullen niet leiden tot het vernietigen van hele populaties. Het betreft allemaal algemene diersoorten waarvan de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is. Voor soorten uit tabel 1 geldt een algehele vrijstelling. Schade aan soorten waarvoor een vrijstelling geldt voor de Flora- en faunawet hoeft niet te worden gecompenseerd. Op deze soorten is de zorgplicht wel van kracht (artikel 2 Flora- en faunawet). De zorgplicht bepaalt dat men wilde planten en dieren zo min mogelijk schade dient te berokkenen.
Mogelijkheden voor mitigerende en compenserende maatregelen
Verstorende werkzaamheden tijdens het broedseizoen zijn niet toegestaan en hier wordt in de regel bovendien geen ontheffing voor verleend. Voor dit betreffende project zullen deze werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd moeten worden. In dat geval is geen ontheffing benodigd. Voor zangvogels loopt het broedseizoen globaal van half maart tot eind juli. Daarbij moet vermeld worden dat de Flora- en faunawet geen vaststaande periode als broedseizoen hanteert, maar dat het om individuele broedgevallen gaat.
Voor soorten uit tabel 1 geldt een algehele vrijstelling. Op deze soorten, en alle andere planten- en diersoorten is de zorgplicht wel van toepassing (artikel 2 Flora- en faunawet). Een veelgebruikte invulling van deze zorgplicht bestaat uit het ongeschikt maken van het plangebied, door het enkele dagen voorafgaande aan de werkzaamheden, kort af te maaien. Dieren krijgen dan de tijd om het plangebied te verlaten en elders leefgebied te zoeken
Bij het verleggen van de watergang en het aanbrengen van de waterkerende constructie kan in het oogpunt van de zorgplicht rekening worden gehouden met de voortplantingsperiode en de winterrust van amfibieën. Wanneer dit in de periode september-oktober wordt uitgevoerd heeft dit zo min mogelijk effect op de aanwezige amfibieën.
Conclusies en consequenties
Werkzaamheden dienen buiten het broedseizoen (half maart-eind juli) uit te worden gevoerd om verstoring van broedgevallen in en in de directe omgeving van het plangebied te voorkomen.
De overige in het plangebied gevonden en te verwachten soorten zijn licht beschermd. Voor deze soorten geldt een vrijstelling. Een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet hoeft voor deze soorten niet te worden aangevraagd. De algemene zorgplicht blijft wel van kracht.
In het kader van de zorgplicht kan het graven van de watergang en het aanbrengen van de waterkerende constructie, in verband met de voortplantingsperiode en de winterrust van amfibieën, het best worden uitgevoerd in de periode september-oktober. Dit is echter geen verplichting in het kader van de Flora- en faunawet.