Plan: | Landgoed te Zeijen |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1730.BPLandgoedZeijen-0301 |
Bij de ontwikkeling van het landgoed worden graafwerkzaamheden uitgevoerd die de eventueel aanwezige archeologische waarden kunnen verstoren. Daarom dient een archeologisch onderzoek in het plangebied plaats te vinden. Het onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek en een verkennend booronderzoek.
In de omgeving van het plangebied zijn meerdere archeologische vondsten bekend daterend vanaf het Mesolithicum tot en met de IJzertijd. Het plangebied is (deels) gelegen in een beekdal. De archeologische werkzaamheden worden uitgevoerd naar de richtlijnen voor beekdalonderzoek zoals opgesteld door de provincie Drenthe.
Bureauonderzoek
Het doel van het bureauonderzoek is om de bekende en potentiële archeologische waarden van het plangebied in kaart te brengen. Hierbij is gebruik gemaakt van bodemkaarten en van geologische, topografische en historische kaarten, het Archeologisch Informatiesysteem (Archis2) van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM), de Archeologische Monumentenkaart (AMK), de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en overige relevante literatuur. Aan de hand van deze gegevens is een specifieke archeologische verwachting opgesteld.
In de omgeving van het plangebied zijn op verschillende plekken sporen aangetroffen van prehistorische bewoning, vanaf het Mesolithicum. Naast een aantal grafheuvels, met resten uit het laat-Neolithicum tot en met de vroege IJzertijd, zijn ook resten van neolithisch aardewerk en vuursteenbewerking aangetroffen in de nabije omgeving van het plangebied. Het brinkdorp Zeijen heeft een middeleeuwse oorsprong, maar is pas in de 20e eeuw uitgebouwd in de richting van het plangebied. Het plangebied heeft tot het begin van de 20e eeuw uit heidegrond bestaan, daarna heeft het voornamelijk een agrarische functie gehad. Er hebben nooit huizen of andere bebouwing in het plangebied gestaan, dus recente verstoringen worden alleen verwacht van landbouwwerkzaamheden, zoals diepploegen. De beekeerdgronden in het zuidelijk deel van het plangebied bevestigen de aanwezigheid van een beek, die op historische kaarten zichtbaar is, maar in het huidige kaartbeeld bijna is verdwenen en slechts nog zichtbaar is als uitloper van de Broekenloop, in de vorm van een sloot.
Archeologische resten kunnen verwacht worden vanaf het Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd, maar gezien de gedane vondsten in de omgeving van het plangebied bestaat er voornamelijk een middelhoge verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit het Mesolithicum en Neolithicum. Steentijdbewoning vond voornamelijk plaats op de hoger gelegen delen in het landschap, zoals dekzandkoppen of –ruggen.
Veldonderzoek
Het veldwerk voor het inventariserende veldonderzoek is verricht op 6 en 7 april 2009 door een KNA-archeoloog en een veldbodemkundig karteerder. Hierbij zijn 58 handmatige grondboringen verricht met behulp van een Edelmanboor met een diameter van 10 cm. De boringen zijn uitgevoerd tot 0,3 m in de C-horizont en tot een maximale diepte van 1,20 m beneden maaiveld.
Er zijn tijdens het onderzoek geen archeologische indicatoren waargenomen.
De boringen bestaan uit een 0,1 tot 0,65 m dikke bouwvoor, bestaande uit licht humeus, matig leemarm grijsbruin zand. Vervolgens komt in enkele boringen een bruine laag voor, die doet denken aan een B-horizont, maar waarschijnlijk een inspoeling is van recentere aard. Er zijn geen restanten van een E-horizont aangetroffen. Er lijkt dan ook in geen enkele boring sprake te zijn van een podzolprofiel.7 In 14 boringen is onder de bouwvoor een verstoorde laag aangetroffen, beginnend van 0,15 tot 0,55 m onder het maaiveld en in dikte variërend van 0,15 tot 0,55 m.8 De C-horizont ligt in de meeste gevallen vrij dicht onder het maaiveld, en in 23 boringen begint de C-horizont direct onder de bouwvoor. Onder de C-horizont is in 16 boringen keileem aangeboord. In 3 boringen is keizand waargenomen (keileem waar de leem is uitgeloogd.
Ter plekke van het plangebied komt veel reliëfverschil voor. Het westen en zuiden van het plangebied is relatief laaggelegen en met name het noordoosten van het plangebied ligt relatief hoger. Deze reliëfverschillen waren tijdens het booronderzoek duidelijk zichtbaar.
Conclusies en advies
Uit het veldonderzoek is gebleken dat de bodem in het plangebied bestaat uit dekzand en dekzand- op-keileem. Er zijn tijdens het veld onderzoek geen archeologische indicatoren waargenomen. De bodem is sterk verstoord, als gevolg van landbouwwerkzaamheden en egalisering van het reliëf.
Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt voor het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen. De voorgenomen bodemingrepen kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd.
Het onderzoek is overeenkomstig de provinciale richtlijnen gebaseerd op een steekproef. Indien tijdens de uitvoering van graafwerkzaamheden in de delen van het plangebied die niet voor vervolgonderzoek in aanmerking komen alsnog archeologische resten worden aangetroffen, dient direct contact opgenomen te worden met het bevoegd gezag.