Plan: | Transferium De Punt |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1730.BPTransferiumDP-0301 |
Zowel nationaal als internationaal is te zien dat de groei van voorzieningen, werk en wonen zich vooral voordoet in steden. Gevolg hiervan is ook een toename van het verkeer van en naar steden. Al jaren wordt in Nederland een bereikbaarheidsbeleid gevoerd om stedelijke centra bereikbaar te houden en daar waar nodig verder te verbeteren. Robuustheid en samenhang met inzet van alle beschikbare modaliteiten zijn noodzakelijk om een goede bereikbaarheid te kunnen garanderen, ook in de toekomst.
In 2013 is de Netwerkanalyse Regio Groningen Assen uit 2006 geactualiseerd. In het kader hiervan zijn prognoses uitgevoerd met het verkeersmodel (NRM 2013). Hieruit blijkt dat de mobiliteit van personen ook de komende decennia nog zal groeien in de regio, vooral op de T-structuur A7/A28 van en naar de steden. De toenemende verkeersdruk veroorzaakt niet alleen milieuhinder maar ook steeds meer doorstromingsproblemen op de hoofdwegen en de stedelijke toegangswegen tijdens de spits. Als gevolg van concentratie van voorzieningen zal de bereikbaarheid van de steden Groningen en Assen vanuit het omringende krimpende gebied steeds belangrijker worden.
De Regio Groningen Assen heeft daarom een visie opgesteld op het in de toekomst duurzaam bereikbaar houden van de economische centra Groningen en Assen en het tussenliggende gebied. Daarbij wordt ingezet op een combinatie van maatregelen voor fiets, auto en openbaar vervoer. Bijvoorbeeld door het realiseren van een netwerk van vervoerknooppunten om de ketenmobiliteit te faciliteren. Monitoring laat zien dat de maatregelen effect sorteren.
Vanwege voorgenoemde ontwikkelingen zien de provincie Drenthe, gemeente Tynaarlo en de regionale partners (Regio Groningen Assen) voldoende potentie om als onderdeel van deze verbetering een multimodaal knooppunt (P+R-voorziening en OV-knooppunt) te realiseren bij De Punt. Vanwege deze strategische ligging biedt De Punt reizigers diverse keuzemogelijkheden in de vervoerswijze.
Provinciale Staten hebben, na in voorgaande jaren verschillende varianten te hebben onderzocht, in december 2015 besloten dat er een OV-knooppunt met een P+R-voorziening bij De Punt langs de A28 gerealiseerd mag worden. Het OV-knooppunt bij De Punt is één van de meer dan vijftig vervoersknooppunten in het zogenaamde Hub-netwerk dat in de provincies Drenthe en Groningen wordt uitgerold. Een Hub is een knooppunt om de overstap tussen verschillende vervoermiddelen te faciliteren.
Om de ontwikkeling planologisch mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
Het plangebied ligt in het noorden van de provincie Drenthe, in de gemeente Tynaarlo. Op korte afstand, ten oosten van het plangebied, ligt de voormalige gemeente Haren (provincie Groningen), nu inmiddels gemeente Groningen. Hier ligt ook het Natura 2000 gebied Drentsche Aa.
Het plangebied wordt doorkruist door de A28 (noord-zuid) en de Groningerstraat (oost-west). Daarnaast zijn de op- en afritten naar en van Groningen en Assen in het plangebied gelegen, in de huidige situatie ten zuiden van de Groningerstraat.
Op onderstaande afbeelding is een luchtfoto van het grootste deel van het plangebied bij benadering weergegeven. Het plangebied loopt aan de noordkant nog iets door wegens het aanbrengen van een vluchtstrook langs de huidige afrit naar Glimmermade.
Luchtfoto plangebied (bron: pdokviewer.nl)
Op het plangebied is het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo, vastgesteld op 28 mei 2013, van toepassing. Het grootste gedeelte van het plangebied heeft de enkelbestemming Verkeer. Verder komen de enkelbestemmingen Agrarisch, Water en Natuur voor ten noorden van de Groningerstraat.
De dubbelbestemmingen die in delen van het plangebied gelden zijn Leiding - Gas, Waarde - Archeologie 1, Waarde - Archeologie 2, Waarde - Archeologische verwachting 2, Waarde Cultuurhistorie of Waarde - Openheid. Het noordoostelijke deel van het plangebied heeft daarnaast de dubbelbestemming Waarde - Beekdal.
Voor het gehele gebied gelden de gebiedsaanduidingen Luchtvaartverkeerzone - cns apparatuur 2 en Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied. De gebiedsaanduiding Luchtvaartverkeerzone - 3, Luchtvaartverkeerzone - 4, Geluidszone - 35 ke en Veiligheidszone Bevi gelden voor delen van het plangebied.
Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan opgenomen. Als bijlage 1 (Plangrens) is bijgevoegd de globale plangrens van het plangebied, zichtbaar gemaakt op de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In 1999 is in het regionale beleid al een toekomstvisie, de Regiovisie met bijbehorende Uitvoeringsagenda, opgenomen met een globaal samenwerkingsprogramma voor de regio Groningen Assen. In paragraaf 2.3 wordt hier nader op ingegaan. In de Uitvoeringsagenda wordt ingegaan op het belang van het organiseren van hoogwaardig openbaar vervoer inclusief OV-knooppunten en P+R-locaties. De P+R-locatie De Punt is ook opgenomen in de Uitvoeringsagenda.
Zoals ook in paragraaf 1.1 genoemd, hebben Provinciale Staten in december 2015 besloten dat er een OV-knooppunt met een P+R-voorziening bij De Punt gerealiseerd mag worden. De gemeente Tynaarlo is het bevoegd gezag ten aanzien van het bestemmingsplan. De raad van de gemeente Tynaarlo heeft in september 2017 ingestemd met de ontwikkeling van het transferium.
Het bestemmingsplan biedt een juridische-planologische regeling voor het plan. Voor de uitvoering is daarnaast nog een bouwvergunning en een vergunning op grond van de Keur noodzakelijk. Voor het plan is tevens een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld. In paragraaf 4.11 wordt hier nader op ingegaan.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. Op de verbeelding worden de percelen in het gebied aangegeven met bestemming dan wel een aanduiding. In de regels worden de bouw- en gebruiksmogelijkheden van het plangebied geregeld. Tot slot wordt in de toelichting een verantwoording gegeven van de in het plan gemaakte keuzes.
De toelichting bestaat uit een aantal hoofdstukken. Hoofdstuk 2 beschrijft de beleidsopgaven die gelden voor voorliggend bestemmingsplan. In hoofdstuk 3 is een planbeschrijving opgenomen. In hoofdstuk 4 worden, onder andere aan de hand van de verrichte onderzoeken, de effecten van het plan op de omgeving beschreven en getoetst aan beleid en wetgeving. Verder is in dit hoofdstuk een toelichting op de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen. Hoofdstuk 5 bevat de juridische vormgeving en in hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
Het landelijke beleid voor ruimte en mobiliteit is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte die op 13 maart 2012 is vastgesteld. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Provincies en gemeenten krijgen in de plannen meer bewegingsvrijheid op het gebied van ruimtelijke ordening.
Het Rijk zet met de ontwerp structuurvisie het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
In de Structuurvisie zijn 13 nationale belangen opgenomen, waaronder het belang om een robuust hoofdnet te realiseren van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio's inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5). Het Rijk wil robuustheid en samenhang bereiken door op basis van daadwerkelijke vraag de verschillende modaliteiten (weg, openbaar vervoer en vaarwegen) ieder voor zich te versterken en beter met elkaar te verknopen, waarbij wordt ingezet op ketenmobiliteit en multimodale knopen. De decentrale overheden zijn verantwoordelijk voor een robuust en samenhangend regionaal mobiliteitssysteem.
De provincie Drenthe heeft op 3 oktober 2018 de gereviseerde Omgevingsvisie Drenthe 2018 vastgesteld.
De Omgevingsvisie vormt hét strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe in de periode tot 2030. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein.
De missie uit de Omgevingsvisie is het waarderen van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten zijn:
In de Omgevingsverordening zijn deze kernkwaliteiten juridisch geborgd en doorvertaald als archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap, rust, en natuur.
Om de missie te bereiken, wil de provincie vijf robuuste systemen ontwikkelen. Deze systemen zijn: sociaal economische structuur, klimaatbestendig watersysteem, robuuste landbouw, robuuste natuur en het multifunctioneel systeem. Binnen deze systemen staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie (respectievelijk wonen en werken, water, natuur en landbouw) voorop. Een robuust systeem wil zeggen dat een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren van het systeem.
Daarnaast is voor het bereiken van de missie de ruimtelijke kwaliteit van belang. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit, rekening houdend met de kernkwaliteiten die de Drentse identiteit bepalen.
In de Omgevingsverordening is daarom opgenomen (artikel 2.6) dat in een ruimtelijk plan uiteen wordt gezet dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten. Het plan maakt daarbij geen activiteiten mogelijk die deze kernkwaliteiten significant aantasten. In het vervolg van deze paragraaf onder 'Kernkwaliteiten' wordt het plan hieraan getoetst.
Kernkwaliteiten
De kernkwaliteiten van de provincie Drenthe zijn in de Omgevingsverordening genoemd als Archeologie, Aardkundige waarden, Cultuurhistorie, Landschap, Rust en Natuur. Met een deel van de kernkwaliteiten heeft de provincie speciale ambities. Inzet is de kernkwaliteiten te behouden en waar mogelijk te ontwikkelen.
Naast de kernkwaliteiten van Drenthe is er de dynamiek van de bedrijvigheid, in het bijzonder wanneer sprake is van ontwikkelingen met positieve aspecten voor de werkgelegenheid en de vestiging van bedrijven. Deze aspecten vormen daarom de kernwaarde bedrijvigheid. Aspecten van de kernwaarde bedrijvigheid zijn vooral terug te vinden in het sociaaleconomische systeem en in het landbouwsysteem, maar ook bij natuur als het om de vrijetijdseconomie gaat.
De kernkwaliteiten en de kernwaarde wegen als uitgangspunt even zwaar. Voor het plangebied zijn de volgende kernkwaliteiten van belang.
Aardkundige waarden
Het deel van het plangebied aan de oostzijde van de A28 heeft ten aanzien van de kernwaarde Aardkundige waarde een 'middel beschermingsniveau'. Aan de westzijde van de A28 is sprake van een 'generieke bescherming'. In de Omgevingsvisie is beschreven dat het provinciaal belang wat betreft aardkundige waarden ligt in het behouden en, waar mogelijk, ontwikkelen van de kernkwaliteit. De provincie wil inhoud geven aan ruimtelijke kwaliteit, om de identiteit en aantrekkelijkheid van Drenthe te behouden en te versterken. Het doel is de archiefwaarde van de bodem te behouden en de landvormen, die karakteristiek zijn voor het Drentse landschap, te behouden en te versterken, als onderdeel van de kernkwaliteit oorspronkelijkheid.
De generieke bescherming van het westelijk deel van het plangebied houdt in dat aardkundige kwaliteiten worden gerespecteerd: aardkundige waarden dienen als inspiratiebron voor ontwikkelingen. Het 'middel beschermingsniveau' in het oostelijk deel van het plangebied is van provinciaal belang, hier geven aardkundige waarden mede richting aan nieuwe ontwikkelingen.
Initiatiefnemers hebben daarmee de verantwoordelijkheid om vroegtijdig in het planproces inzichtelijk te maken op welke wijze de aardkundige kwaliteiten als (ruimtelijke) onderlegger voor nieuwe plannen worden benut.
Archeologie
De Provincie Drenthe hanteert vier beschermingsniveaus wat betreft archeologie:
Een groot deel van het plangebied (voornamelijk de westzijde) valt onder het vierde beschermingsniveau vanwege de ligging in het beekdal (laaggelegen waterrijk gebied). In dit gebied stuurt de provincie op een goede uitvoering van archeologisch onderzoek. Als archeologische waarden worden aangetroffen verwacht de provincie dat deze van provinciaal belang zijn. De provincie wil vroegtijdig in het planproces afstemmen met de initiatiefnemers en/of gemeente over het archeologisch onderzoek.
Cultuurhistorie
Wat betreft de kernkwaliteit Cultuurhistorie is een deel van het plangebied gelegen in het deelgebied Drentsche Aa en een deel in het deelgebied Kop van Drenthe. Beide deelgebieden vallen onder het beschermingsniveau 'eisen stellen'. In de Omgevingsvisie zijn voor deze gebieden eisen opgenomen waar de provincie nieuwe ontwikkelingen aan toetst.
Voor beide deelgebieden gelden de volgende ambities:
Voor Kop van Drenthe gelden de volgende specifieke ambities:
Voor Drentsche Aa gelden de volgende specifieke ambities:
Landschap
Voor de kernkwaliteit Landschap geldt dat het plangebied is gelegen in het landschapstype Esdorpenlandschap. De landschappelijke kenmerken Beekdal en het Nationaal beek- en esdorpenlandschap Drentsche Aa (hierna te noemen: Nationaal park Drentsche Aa) zijn daarnaast ook van toepassing op het plangebied.
Het provinciaal beleid is voor het landschapstype Esdorpenlandschap gericht op:
Verder is op de A28 ter plaatse van het plangebied de waarde Wegpanorama van toepassing. De provincie Drenthe hecht waarde aan de zorgvuldige presentatie van Drenthe waarin de karakteristieken van de landschapstype en het contact tussen stad en land zichtbaar is.
Natuur
Het noordoostelijk deel van het plangebied is in het provinciaal beleid aangewezen als NNN. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op de effecten van het plan op natuur en het NNN-gebied.
Rust
Het plangebied is gelegen in het Nationaal park Drentsche Aa, waarin voor de kernkwaliteit Rust wordt ingezet op het behoud van duisternis en het voorkomen en beperken van lichthinder.
In de Omgevingsvisie Drenthe wordt verwezen naar het Provinciaal verkeers- en vervoersplan Drenthe 2007-2020 (PVVP) in die zin dat dit plan ten grondslag ligt aan het mobiliteitsbeleid.
De ambitie is voorwaarden te creëren voor een duurzame ontwikkeling van de mobiliteit van goederen en personen door in te zetten op:
In de Omgevingsvisie Drenthe kiest de provincie met het vastleggen van een Basisnetwerk openbaar vervoer (OV) voor een aantrekkelijk en toegankelijk openbaar vervoernetwerk dat is opgebouwd uit Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV) en basislijnen. In combinatie met het Basisnetwerk openbaar vervoer wordt een netwerk van vervoersknooppunten (Hubs) ontwikkelt om de overstap tussen verschillende vervoersmiddelen te stimuleren.
De Regiovisie Groningen-Assen 2030 (juni 1999) geeft de langetermijnvisie op de ruimtelijke en economische ontwikkeling van de regio Groningen Assen weer. Deze regio vervult een motorfunctie binnen het Noorden op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs, woningbouw, voorzieningen, vervoersverbindingen en cultuur.
In 2013 heeft de stuurgroep van de Regio Groningen Assen de Actualisatie Regiovisie “Veranderende context, blijvend perspectief” vastgesteld. In deze geactualiseerde regiovisie zijn drie speerpunten vastgelegd, die de samenwerking in de regio nieuwe inhoud geven en het profiel van de regio versterken:
De Regiovisie is geen ruimtelijke plan in de zin van de Wet op de ruimtelijke ordening, maar een samenwerkingsprogramma van regionale overheden om te komen tot regionale ontwikkeling met behoud van aanwezige kwaliteiten. Het geeft een toekomstvisie in hoofdlijnen met een globaal programma en bevat en groot aantal opgaven die moeten worden uitgewerkt en gerealiseerd. De visie krijgt zijn neerslag in plannen van provincie, gemeenten en waterschappen.
De Regiovisie vormt de basis voor de uitwerking van opgaven en projecten door de provincies en de gemeenten. Bij projecten waarbij een nadrukkelijke regionale regie nodig is om tot ontwikkeling te komen zal de Regio de projectorganisatie verzorgen en financiële middelen beschikbaar stellen uit gezamenlijk te creëren fondsen.
In de Uitvoeringsagenda, die onderdeel is van de Regiovisie, wordt ingegaan op het belang van het organiseren van hoogwaardig openbaar vervoer inclusief OV-knooppunten en P+R-locaties. De P+R-locatie De Punt is ook opgenomen in de Uitvoeringsagenda.
In 2006 heeft de gemeente het Structuurplan gemeente Tynaarlo opgesteld. Het Structuurplan is kaderstellend en initiërend voor het ruimtelijk beleid. Tevens dient het als communicatiemiddel richting de bevolking inzake toekomstige veranderingen en koersbepaling.
Binnen de beleidsterreinen landschap en water, wonen, archeologie, cultuurhistorie en economie zijn inmiddels afzonderlijke visies opgesteld.
Hoewel in het Structuurplan niet wordt ingegaan op de realisatie van een P+R-locatie De Punt, wordt als knelpunt wel genoemd de toenemende mate van congestie op de A28 richting Groningen en op de N34 richting Groningen.
De gemeente heeft ten behoeve van het aspect cultuurhistorie de Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024 vastgesteld. Het doel van deze visie is het borgen van cultuurhistorisch erfgoed. De gemeente heeft het waarborgen van het erfgoed en de ruimtelijke identiteit van Tynaarlo samengevat in één centrale boodschap: de gemeente wil historische structuren en karakteristieken herkenbaar houden, de kwaliteit bewaken en de historische gelaagdheid in acht nemen.
In de Structuurvisie Archeologie, die vastgesteld is op 28 mei 2013, is vastgelegd op welke wijze de gemeente Tynaarlo wil omgaan met het archeologisch erfgoed. De Structuurvisie Archeologie inventariseert de bekende en verwachte archeologische waarden en geeft invulling aan het ruimtelijke beleid. Het belangrijkste instrument daarbij zijn de bestemmingsplannen. In dit bestemmingsplan zijn de te beschermen zones aangewezen en van op maat gesneden bestemmingsregels voorzien.
Op 8 december 2009 is de structuurvisie Landschapsontwikkelingsplan (LOP) vastgesteld. Het LOP is een thematische uitwerking van het structuurplan uit 2006. In het LOP worden (voor het landschap als geheel en per deelgebied) aanbevelingen gedaan voor kwalitatieve verbeteringen. Ten behoeve van de uitvoering is het LOP voorzien van een realisatiestrategie.
Het LOP moet worden gezien als een inspiratie-, beleids-, uitvoerings- en beoordelingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Tevens vormt het LOP een van de ingrediënten van het bestemmingsplan voor de thema’s natuur en landschap.
Het plangebied ligt in het deelgebied Stelsel van beekdalen. Het stelsel van beekdalen is de belangrijkste samenhangende structuur van het landschap van de gemeente Tynaarlo. In het LOP is opgenomen dat de stelsels van de Drentsche Aa en de Hunze in afzonderlijke plantrajecten zijn bepaald. Voor deze stelsels zijn geen specifieke ambities opgenomen in het LOP. In het algemeen is het de ambitie om de ecologische en landschappelijke samenhang en herkenbaarheid van de beekdalen te versterken, in het bijzonder ter hoogte van kruisende infrastructuur.
In voorgaande paragrafen is het voor de voorgenomen ontwikkeling relevante beleid opgenomen. Uit de toetsing aan het beleid blijkt dat de ontwikkeling niet tegenstrijdig is met het beleid en in de meeste gevallen hier juist op aansluit dan wel invulling aan geeft, bijvoorbeeld als het gaat om de verbetering van de bereikbaarheid en het realiseren van vervoerknooppunten.
Op grond van het provinciale beleid ligt het plangebied in een landschappelijk waardevol gebied, het esdorpenlandschap. Uit toetsing aan de kernkwaliteiten van de Provincie Drenthe blijkt dat door de provincie een aantal aanvullende eisen worden gesteld om de kernkwaliteiten te behouden. Gezien het huidige gebruik van het gebied, de functies die reeds aanwezig zijn en de voorgenomen ingreep en inrichting is er geen sprake van een significante aantasting van de aanwezige kernkwaliteiten. De kernkwaliteiten Archeologie, Cultuurhistorie en Landschap verdienen daarbij wel nadere aandacht. Op deze aspecten wordt ingegaan in paragraaf 4.1. Daarnaast verdient de kernkwaliteit Natuur nadere aandacht, in paragraaf 4.4 wordt ingegaan op de effecten van het plan op natuur.
Het plangebied ligt in het noorden van de provincie Drenthe, in de gemeente Tynaarlo. Het plangebied wordt doorkruist door de A28 (noord-zuid) en de Groningerstraat (oost-west). Aan beide kanten van de Groningerstraat zijn fietspaden gelegen. Verder zijn de op- en afritten naar en van Groningen en Assen in het plangebied gelegen, ten zuiden van de Groningerstraat.
Ten noorden van de Groningerstraat, aan de oostkant van de A28, is het huidige gebruik van de grond agrarisch. Ten noorden van Groningerstraat, aan de westkant van de A28, is een deel bebossing aanwezig en is het Noord-Willemskanaal gelegen.
Op onderstaande foto's is het huidige zicht vanaf de Groningerstraat op het plangebied weergegeven.
Zicht vanaf de Groningerstraat, van boven naar beneden het noordoostelijk, zuidoostelijk, zuidwestelijk en noordwestelijk deel van het plangebied
(bron: Google Streetview)
Zoals beschreven in paragraaf 1.1 heeft voorliggend plan betrekking op het realiseren van een transferium bij De Punt. Het transferium is onderdeel van het Hub-netwerk in de provincies Drenthe en Groningen.
Programma
De ontwikkeling vindt plaats in de 'oksel' van de bestaande afrit aan de oostzijde van de A28. Naast infrastructuur om het Hoogwaardig Openbaar Vervoer (HOV), streeklijnen en het Publiek Vervoer te verknopen, worden parkeervoorzieningen voor auto en fiets gerealiseerd. In eerste instantie betreft dit maximaal 200 parkeerplaatsen voor de auto. Afhankelijk van de behoefte is uitbreiding tot maximaal 500 parkeerplaatsen voor de auto mogelijk. Voor de fiets wordt in eerste instantie een fietsenstalling voor 50 fietsen gerealiseerd. Naar behoefte kan de fietsenstalling worden uitgebreid.
Daarnaast wordt de aansluiting op de A28 gereconstrueerd. Aan de westzijde van de A28 en ten noorden van de Groningerstraat komt een nieuwe afrit die eindigt op een nieuwe rotonde ter hoogte van de kruising met de Groningerstraat. In het verlengde van deze rotonde komt een nieuwe oprit te liggen. De huidige op- en afrit aan de westzijde van de A28 komen daarmee te vervallen. In het kader van de wijzigingen aan de westzijde van de A28 worden ook enkele kades verlegd.
Aan de oostzijde van de A28 wordt op de noordzijde van de huidige rotonde een nieuwe oprit gerealiseerd. De huidige oprit naar Groningen verdwijnt waardoor ruimte vrijkomt voor het nieuwe transferium. Er wordt een nieuwe (tweede) rotonde toegevoegd om verkeer naar het transferium te leiden. Anticiperend op de verwachte toename van het verkeer wordt hier tevens rekening gehouden met een bypass die van de afrit buiten de twee rotondes om aanhaakt op de Groningerstraat.
Verder wordt de huidige waterleiding verlegd en komt er aan de noordzijde van de Groningerstraat een faunapassage onder de A28 en de nieuwe op- en afrit. In hoofdstuk 5 is toegelicht hoe de faunapassage planologisch mogelijk is gemaakt in dit bestemmingsplan.
Landschappelijke inpassing
Om richting te geven aan de uitwerking van ontwikkelingen en initiatieven in het gebied rondom de luchthaven Groningen Airport (Eelde) is de 'Ruimtelijke visie omgeving Groningen Airport Eelde' opgesteld. Deze visie en het Landschapsontwikkelingsplan Tynaarlo (LOP) zijn de leidraad voor de uitwerking van de landschappelijke inpassing voor de voorgenomen ontwikkeling.
Voor de ontwerpopgave voor het transferium is uit de Ruimtelijke Visie en het LOP met name aansluiting gezocht bij de beleving van de kwaliteit van het vijfsterrenlandschap van de Drentsche Aa en de verbinding met de Groningerstraat als monumentale laan.
Door Onix NL is een visie opgesteld op de beeldkwaliteit van het transferiumontwerp (d.d. 18 januari 2018, zie bijlage 2). Het rapport bestaat uit twee delen.
In het eerste deel is een analyse opgenomen van kwaliteiten van het gebied waarmee doelstellingen voor het transferiumontwerp zijn geformuleerd. Het gaat om de volgende doelstellingen:
In het tweede deel is een impressie gegeven van de doorvertaling van deze doelstellingen. De impressie dient als voorbeeld en indicatie van het gewenste kwaliteitsniveau. Er is aandacht geschonken aan de indeling van het transferium en aspecten als afwatering, parkeervoorzieningen, licht en materialisatie. Het civiel-technisch ontwerp en de landschappelijke aspecten zijn op basis hiervan verder uitgewerkt en hebben nadere invulling gekregen.
Landschapsontwerp
De ontwikkeling is verder uitgewerkt in het landschapsontwerp (BügelHajema, zie bijlage 1 bij de regels). In het landschapsontwerp is gedetailleerd ingegaan op de landschappelijke inpassing. Naast de landschappelijke opgave is er is het gebied ook een ecologische opgave (zie paragraaf 4.4). In het ontwerp voor de herinrichting is daarom ook rekening gehouden met ecologische aspecten.
Op onderstaande afbeelding is het landschapsontwerp weergegeven.
Landschapsontwerp (bron: BügelHajema adviseurs)
Het landschapsontwerp van het transferium gaat uit van het waar mogelijk behouden van de aanwezige bosopstanden, zodat de aansluiting als beplante plek herkenbaar blijft. In alle oksels van de aansluitingen is daarom opgaande beplanting te vinden.
Waar bosopstanden moeten worden gekapt vanwege de herinrichting, wordt ook waar mogelijk nieuwe beplanting aangelegd. De bosgebieden zijn leefgebieden voor onder andere grote bosmuis.
Om de soortenrijkdom van het bos te vergroten en de bosopstanden aantrekkelijker te maken voor diverse diersoorten, is ervoor gekozen om de randen van het bestaande bos te verrijken met een goede zoombeplanting. Verder worden alle bermen ingezaaid met een bloemrijk grasmengsel.
Westzijde
Omdat de oksels aan de westzijde van de A28 een rol hebben als bergingsgebied of waterbezinkgebied, zijn de bosopstanden aan deze zijde meer open van karakter. De randen zijn waar mogelijk wel beplant, zodat de passanten (auto/fiets) zoveel mogelijk de beleving van de bosopstanden houden.
Door het verleggen van de op- en afritten ontstaat aan de westzijde ruimte om de laanbeplanting van de Groningerstraat door te trekken richting het viaduct.
Door de verlegging van de afrit en een ruimtereservering voor de fietssnelweg Groningen - Assen, worden de oevers van het Noord-Willemskanaal meer open. Het meer open maken van de oevers heeft als voordeel dat het Noord-Willemskanaal daadwerkelijk zichtbaar wordt. In de oevers worden enkele groepen struiken geplant, die net als aan de oostzijde, beschutting bieden aan dieren die de faunatunnel onder de A28 passeren.
Oostzijde
In de noordelijke oksel aan de oostzijde van het plangebied wordt het bestaande bos verder uitgebreid tot aan de oprit naar de A28. Aan de andere zijde van de oprit worden struiken en enkele bomen aangeplant rond de watergang. De enkele bomen zorgen, samen met de aanvullende laanbeplanting van de Groningerstraat voor goede vliegroutes voor vleermuizen.
Transferium
Het transferium wordt rondom voorzien van bosopstanden. Deze bosopstanden zijn her en der geopend, zodat er ook zicht is vanaf de snelweg en de afrit op het transferium. De positie van de bosopstanden is afgestemd op de routering van het terrein, zodat het uitschijnende licht van koplampen op de omgeving wordt beperkt.
De beplanting op het voorterrein van het transferium bestaat uit rode siergrassen. Het rood is een goede accentkleur in de verder door groene beplanting gedomineerde omgeving. Ook de westelijke rotonde krijgt deze zelfde beplanting zodat de verwantschap tussen de westelijke halte van het transferium en het transferium blijft.
Het landschapsontwerp voor het transferium speelt in op de fasering die bij de aanleg van het transferium is voorzien. Zo wordt het looppad dwars over het transferium meteen in de eerste fase aangelegd. Langs het looppad komen zuilvormige bomen die het pad accentueren.
De beoogde tweede fase van het transferium wordt in eerste instantie als picknickgebied aangelegd. Enkele picknicktafels verspreid over het terrein zijn via een gemaaid pad bereikbaar. Het overige gebied is bloemrijk grasland en wordt met een hekwerk afgezet, zodat de taluds van de snelweg niet bereikbaar zijn. Het bestaande bos in de punt van het transferium blijft in eerste instantie behouden en wordt pas (deels) gekapt als er in een daaropvolgende fase weer uitbreiding van het terrein mogelijk is.
Licht
Het transferium wordt in de avonduren verlicht. Bij de opzet van de verlichting moet een balans worden gezocht tussen de minimale verlichting die gewenst is vanuit natuur en donkerte en voldoende verlichting vanuit het oogpunt van sociale veiligheid en verkeersveiligheid. In het landschapsontwerp zijn randvoorwaarden opgenomen voor de uitvoering van de verlichting.
Archeologie
Ten behoeve van de voorgenomen activiteit zal gegraven worden en zal de bodem worden geroerd. Hierdoor zouden archeologische waarden kunnen worden aangetast.
Voor het plangebied geldt de Waarde - Archeologie 1, Waarde - Archeologie 2 of Waarde - Archeologische verwachting 2 in het vigerende bestemmingsplan. Voor het gebied met de Waarde - Archeologie 1 geldt dat op of in deze gronden geen gebouwen en andere bouwwerken mogen worden gebouwd. Voor het gebied met de Waarde - Archeologie 2 geldt dat een verkennend onderzoek moet worden uitgevoerd voor het oprichten van bouwwerk groter dan 100 m2 of bodemingrepen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld. Voor Waarde - Archeologische verwachting 2 geldt dat een verkennend onderzoek moet worden uitgevoerd voor het oprichten van bouwwerk groter dan 1.000 m2 of bodemingrepen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld.
Vanwege het voornemen zal in een deel van het plangebied de grond geroerd worden. In het deel waar geen werkzaamheden zijn gepland, blijven de archeologische waarden zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan van toepassing. Voor het deel waar wel werkzaamheden zijn gepland, is archeologisch onderzoek uitgevoerd.
Onderzoek
Er is een archeologisch onderzoek nodig voor het deel van het plangebied waar bodemingrepen plaatsvinden dieper dan 0,3 m. Het onderzoek is uitgevoerd door De Steekproef. De rapportage van het onderzoek d.d. 27 februari 2019 (rapport 2017-12/03) is als bijlage 3 bijgevoegd.
Uit het onderzoek blijkt dat er aantrekkelijke vestigingsplekken in het gebied zijn geweest, dit zijn de dekzandkoppen en de rand van de pingoruïne. Waar bodemrestanten aanwezig zijn kunnen delen van eventueel aanwezige archeologische grondsporen ook bewaard gebleven zijn. Op onderstaande afbeelding worden deze locaties weergegeven.
De locaties waar archeologisch onderzoek heeft plaatsegevonden (bron: De Steekproef).
Voor deze locaties is door het onderzoeksbureau nader onderzoek geadviseerd in de vorm van karterende boringen. Het karterend onderzoek is in deze delen uitgevoerd. Tijdens het onderzoek zijn geen concentraties van vondsten of eenduidig archeologische vondsten uit onverstoorde lagen gevonden.
Op de delen die door een lagere ligging minder aantrekkelijk lijken als vestigingsplek en op de delen waar de bodem sterk verstoord is, is uit het verkennend onderzoek direct gebleken dat er geen nader onderzoek nodig is.
Het gehele onderzoeksgebied is daarom vrijgegeven. Voor de delen van het plangebied waar geen bodemingrepen worden gedaan, en die dus ook geen onderdeel zijn van het onderzoeksgebied, blijven de archeologische waarden zoals in het vigerend bestemmingsplan behouden. De archeologisch waarden zijn op de beschreven manier beschermd en het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het voornemen.
Cultuurhistorie en landschap
Als gevolg van de voorgenomen activiteit zouden landschappelijke en cultuurhistorische elementen en waarden kunnen worden aangetast. Op 23 september 2014 is door de gemeente Tynaarlo de Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024 vastgesteld (zie paragraaf 2.4.2).
Het grootste deel van het plangebied valt onder het landschapstype 'Hollandveenontginning met veenplassen'. Alleen het beboste deel in het noordwesten van het plangebied heeft een andere landschapstype, namelijk 'voormalige heide, nu bebouwd gebied'. De Groningerstraat is aangewezen als weg van vóór 1832 en als postweg. Verder is het gehele gebied gelegen binnen het Nationaal landschap.
Vanuit het provinciaal beleid geldt dat het oostelijk deel van het plangebied is gelegen binnen de cultuurhistorische hoofdstructuur. Het plangebied valt in de deelgebied Drentsche Aa en Kop van Drenthe. In paragraaf 2.2.1 is ingegaan op de ambities die gelden voor het plangebied.
Belangrijke ambitie is het behouden van de aanwezige waarden zoals de ruimtelijke samenhang in het gebied en de openheid van beekdalen met als contrast houtwallen en bossen.
Voor het thema landschap geldt het Landschapsontwikkelingsplan Tynaarlo (LOP) van de gemeente als leidraad voor de uitwerking van landschappelijke ingrepen. Door Onix is een visie opgesteld d.d. 18 januari 2018 (zie bijlage 2) op de beeldkwaliteit van het transferiumontwerp in het landschap, waarin ook is getoetst aan het LOP. In de visie zijn een aantal doelstellingen geformuleerd waar het uiteindelijke ontwerp aan moet voldoen. Het uiteindelijke ontwerp (zie paragraaf 3.2 en bijlage 1 bij de Regels) heeft deze doelstellingen als uitgangspunt genomen en is een gedetailleerde uitwerking van de landschappelijke en ecologische inpassing van het voornemen.
Toetsing
Omdat het plangebied onderdeel is van bestaande infrastructurele verbindingen is er geen sprake van verstoring van de landschapstypen of de aanwezige cultuurhistorische waarden. Ook het tracé van de Groningerstraat wijzigt in het plan niet.
De nieuwe op- en afrit ten noorden van de Groningerstraat zorgen er wel voor dat de A28 breder uitgevoerd wordt ten opzichte van de huidige uitvoering van de weg. De weg komt daarmee verder in het landschap te liggen.
Omdat de op- en afrit wel aansluiten bij de huidige infrastructuur en hiermee niet tot verstoring van het landschap of de karakteristieken leidt, is geen sprake van verstoring van de cultuurhistorische waarde. Het karakteristiek van het landschap en haar waarden blijven behouden.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient de bodemkwaliteit ter plaatse te worden onderzocht. Er dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Vooronderzoek
Voor de ontwikkelingen bij De Punt is een vooronderzoek bodem uitgevoerd conform NEN 5725 en NEN 5715. Het onderzoek is uitgevoerd door Witteveen+Bos. De rapportage van het onderzoek d.d. 23 februari 2018 is als bijlage 4 toegevoegd.
Doel van het vooronderzoek is het verzamelen van informatie over het voormalig en huidig gebruik, onder meer gericht op het vinden van mogelijke bronnen van bodembelasting. Op basis van de verzamelde informatie wordt een totaalbeeld gevormd van de bodemkwaliteit in het gebied en worden conclusies getrokken over de afbakening van het geografische besluitvormingsgebied, de afbakening van de onderzoekslocatie voor het bodemonderzoek en de onderverdeling van de onderzoekslocatie voor het bodemonderzoek in deellocaties.
Op basis van de resultaten van het vooronderzoek in relatie tot de voorgenomen werkzaamheden zijn binnen de onderzoekslocatie een aantal deellocaties onderscheiden die nader onderzocht moeten worden. Het vooronderzoek geeft daarnaast inzicht in de onderzoekshypothese per deellocatie. Op de deellocaties die vallen in het deel van het plangebied waar in de bodem geroerd gaat worden, is nader onderzoek noodzakelijk.
Nader onderzoek
Het nader onderzoek naar de deellocaties is in het najaar van 2018 uitgevoerd door Witteveen+Bos. De rapportage van het onderzoek d.d. 13 november 2018 is als bijlage 5 aan deze toelichting toegevoegd.
In het nader onderzoek zijn negentien deellocaties onderzocht. Met de onderzoeksresultaten kan beoordeeld worden of er een wettelijke grondslag bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek.
Voor verschillende deellocaties geldt dat er licht verhoogde gehalten aan lood, minerale olie, zink, PCB, PAK, kwik en/of lood, kobalt of nikkel zijn gemeten. Voor één deellocatie geldt dat er in één mengmonster van de bovengrond een sterk verhoogd gehalte aan PCB is gemeten (locatie XIV boring 46). Uit aanvullende analyse van de onderliggende laag (0,5-1,0 m-mv) blijkt dat het gehalte aan PCB de achtergrondwaarde c.q. detectielimiet niet overschrijdt. Ter bepaling van (globale) omvang van de verontreiniging in het horizontale vlak is een mengmonster van de bovengrond van de rondom liggende boringen samengesteld (boring 14-42, 14-44 en 14-48; 0,0-0,5 m-mv). Uit de resultaten blijkt dat een gehalte aan PCB is gemeten dat de achtergrondwaarde overschrijdt (0,079 mg/kg.ds; GSSD).
Ter bepaling van de verticale omvang van de verontreiniging met PCB ter plaatse van boring 14-46 is aanvullend de onderliggende laag geanalyseerd (0,5-1,0 m-mv). Uit de resultaten blijkt dat het gehalte aan PCB de achtergrondwaarde c.q. de detectielimiet niet overschrijdt. Op basis van mengmonsters van de bovengrond van de rondom liggende boringen is de globale omvang van de verontreiniging vastgesteld.
In het onderzoek wordt genoemd dat vanwege deze verontreiniging rekening gehouden moet worden met specifieke maatregelen voor het werken in verontreinigde grond. De initiatiefnemer heeft besloten verontreiniging (globaal weergegeven in onderstaande figuur) te saneren.
Locatie verontreiniging (bron: Witteveen+Bos)
In het grondwater is ter plaatse van één deellocatie een licht verhoogd gehalte aan barium gemeten, dat waarschijnlijk een natuurlijk verhoogde achtergrondwaarde betreft.
Wat betreft het onderzoek naar waterbodem geldt dat ter plaatse van alle onderzochte deellocaties de vaste waterbodem altijd toepasbaar is op landbodem en/of in een oppervlaktewaterlichaam. De vaste waterbodem is eveneens verspreidbaar op aangrenzende percelen of in een zoet oppervlaktelichaam. Dit geldt ook voor het slib met klasse industrie ter plaatse van één deellocatie.
Uit het onderzoek is gebleken dat er geen aanleiding is voor het uitvoeren van nader onderzoek. In het rapport zijn wel aandachtspunten genoemd voor de werkzaamheden. Tijdens de uitvoering van werken moet men bijvoorbeeld bedacht zijn op (zintuiglijke) afwijkingen.
Het aspect bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het voornemen.
Vooronderzoek
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen is onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog in het plangebied. De resultaten van het vooronderzoek d.d. 1 november 2017 zijn opgenomen in bijlage 6.
Het doel van het vooronderzoek CE is het vaststellen of er in de geraadpleegde bronnen indicaties zijn waaruit blijkt dat (delen van) het onderzoeksgebied tijdens de Tweede Wereldoorlog betrokken is (zijn) geweest bij oorlogshandelingen waardoor er (mogelijk) CE op of in de bodem zijn achtergebleven.
Op basis van de geraadpleegde bronnen, de beoordeling en evaluatie van de indicaties (en contra-indicaties) is vastgesteld dat binnen de grenzen van het plangebied oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden waarbij CE zijn ingezet.
Delen van het onderzoeksgebied zijn verdacht op het aantreffen van CE. Voor de verdachte gebieden in het onderzoeksgebied wordt in het vooronderzoek geadviseerd om vervolgstappen te ondernemen in de explosievenopsporing voorafgaand aan de voorgenomen werkzaamheden.
Nader onderzoek
De verdachte gebieden zijn nader onderzocht op de aanwezigheid van CE door middel van een detectieonderzoek. De rapportage van dit onderzoek d.d. 30 oktober 2018 is als bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd.
De opsporingswerkzaamheden zijn uitgevoerd in het najaar van 2018. Uit het onderzoek is gebleken dat er in de verdachte gebieden geen metalen objecten zijn waargenomen die duiden op de aanwezigheid van explosieven. Het hele plangebied is daarmee vrijgegeven van OCE en daarmee vormt het aspect conventionele explosieven geen belemmering voor het voornemen.
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen is onderzoek gedaan naar de natuurwaarden in het gebied. De effecten van het plan op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden en soorten zijn onderzocht. De resultaten van dit onderzoek zijn in een Advies Natuurwaarden samengevoegd. Het Advies Natuurwaarden d.d. 16 april 2019 is als bijlage 8 toegevoegd. Hieronder zijn de resultaten kort samengevat.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het plangebied is geen onderdeel van een in het kader van de Wnb beschermd gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het Drentsche Aa-gebied op ruim 200 m ten oosten van het plangebied. Overige Natura 2000-gebieden, zoals het Zuidlaardermeergebied ten oosten van het plangebied, liggen op meer dan 3 km afstand van het plangebied.
Uit de effectbeoordeling blijkt dat de toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebied Drentsche Aa-gebied in de aanlegfase hoger is dan de grenswaarde van 0,05 mol/ha/jaar. Daarom is voor het plan ontwikkelingsruimte van het Programma Aanpak Stikstof (PAS) aangevraagd en verkregen.
Voor de overige factoren geldt dat het plan zowel tijdens de aanlegfase als in de gebruiksfase geen (significant) negatieve effecten veroorzaakt op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied Drentsche Aa-gebied.
Natuurnetwerk Nederland
Een deel van het plangebied is aangewezen als NNN. De A28 met de aangrenzende berm hebben in het geldende bestemmingsplan een verkeersbestemming. Deze bestemming blijft in het nieuwe bestemmingsplan behouden, zodat het nieuwe bestemmingsplan niet leidt tot nieuwe ontwikkelingen die de omzetting naar een natuurfunctie belemmeren van gronden binnen het NNN.
Bovendien is het smalle bermtalud ongeschikt voor de ontwikkeling van waardevolle natuur, zoals Hoog- en laagveenbos, het beheertype van het NNN ter plaatse (zie ook hieronder). Op dit punt is het plan dan ook niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. De nieuw aan te leggen oprit en parallelweg ten oosten van de A28 grenzen aan het NNN gebied. Op dit punt is het plan ook niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
Het plan leidt niet tot een belemmering van omzetting van gronden van het NNN naar een natuurfunctie en leidt niet tot aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden. De Provinciale Omgevingsverordening staat de uitvoerbaarheid van het plan op het punt van het NNN niet in de weg.
Soortenbescherming
Zoogdieren
In het plangebied is de grote bosmuis aangetroffen. Daarnaast vormt het plangebied mogelijk een onderdeel van het foerageergebied van steenmarter en otter. Voor otter zijn de brede watergangen van belang als trekroute, terwijl steenmarter in het hele gebied kan foerageren. Daarnaast vormt het plangebied naar verwachting onderdeel van het foerageergebied van vleermuizen. Het Noord-Willemskanaal en de opgaande beplanting langs de Groningerstraat kunnen daarnaast onderdeel vormen van een vliegroute van vleermuizen. Er gaan geen vleermuisverblijfplaatsen verloren. Tot slot komen in het plangebied een aantal algemene zoogdiersoorten voor waarvoor een vrijstelling geldt van de verbodsartikelen van de Wnb bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Voor de otter en steenmarter worden geen negatieve effecten verwacht. Het plangebied blijft geschikt voor deze soorten. In verband met de aanwezigheid van de grote bosmuis dient een ontheffing van de Wnb te worden aangevraagd.
Verder is in verband met de mogelijke aanwezigheid van vliegroutes van vleesmuizen nader onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is in het najaar van 2018 uitgevoerd. Uit het onderzoek blijkt dat vliegroutes aanwezig zijn van laatvlieger en rosse vleermuis die de A28 in oostelijke en westelijke richting oversteken ter hoogte van het plangebied. Rosse vleermuis en laatvlieger zijn niet sterk aan opgaande beplanting gebonden voor hun vliegroutes, waardoor de kap van bomen niet per definitie zal leiden tot een onderbreking van een vliegroute. De kap van bomen zal er zonder mitigerende maatregelen mogelijk wel voor zorgen dat het plangebied minder aantrekkelijk wordt als vliegroute voor deze soorten. Bovendien blijkt ook de zeldzame en bedreigde baardvleermuis langs de Groningerstraat te vliegen. Deze soort is veel sterker afhankelijk van geleidende structuren langs de vliegroute, zodat de kap van bomen naar verwachting wel degelijk schadelijk zal zijn. Daarom zijn negatieve effecten op deze soort zonder het nemen van mitigerende maatregelen niet op voorhand uitgesloten en wordt een ontheffing van de Wnb aangevraagd.
Broedvogels
Het plangebied vormt naar verwachting een onderdeel van het foerageergebied van verschillende jaarrond beschermde soorten broedvogels. Negatieve effecten op deze soorten treden niet op. Voor de te verwachten soorten is in ruime mate alternatief foerageergebied aanwezig in de directe omgeving.
Voor vogelsoorten in het algemeen - de soorten waarvan de nestplaats alleen beschermd is ten tijde van het gebruik als broedplaats (broedseizoen) - geldt in het gehele gebied dat wanneer werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, er in gebruik zijnde nesten van vogels kunnen worden verstoord en vernietigd. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te verstoren of te vernietigen. Met betrekking tot de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient daarom rekening te worden gehouden met het broedseizoen. De Wnb kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Amfibieën
Als gevolg van de werkzaamheden kunnen verblijfplaatsen van enkele algemene beschermde amfibieën worden verstoord en/of vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de provincie Drenthe onder de vrijstellingsregeling van de Wnb bij ruimtelijke ontwikkelingen.
Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.
Vissen
De watergang tussen de A28 en de Punterweg wordt vergraven of verlegd bij uitvoering van het plan. In verband met deze ingreep is nader onderzoek uitgevoerd naar de grote modderkruiper door middel van eDNA-onderzoek. Hierbij is grote modderkruiper niet aangetroffen. Negatieve effecten op grote modderkruiper treden niet op, zodat geen ontheffing van de Wnb dient te worden aangevraagd.
Conclusie
Het plan is in verband met stikstofdepositie in het Drentsche Aa-gebied en in verband met vernietiging van leefgebied van de grote bosmuis en de aanwezigheid van de baardvleermuis in strijd met de gebiedsbescherming en soortenbescherming van de Wnb. De uitvoerbaarheid van het plan is daardoor afhankelijk van het verkrijgen van een ontheffing en vergunning van de Wnb. Op deze punten is het plan niet zondermeer uitvoerbaar, al wordt verwacht dat benodigde ontheffing en vergunning verkregen kunnen worden. In verband met de te hoge stikstofdepositie als gevolg van het plan is al een aanvraag ingediend.
Externe veiligheid is gericht op het beheersen van de risico's die ontstaan bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Er moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Het gaat om risicovolle bedrijven, vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en water en transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen.
In de wetgeving op externe veiligheid wordt onder andere onderscheid gemaakt tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Onder beperkt kwetsbare objecten wordt -onder meer- verstaan: verspreid liggende woningen met een dichtheid van maximaal 2 woningen per hectare, bedrijfswoningen, hotels, restaurants, kantoren en speeltuinen, sportterreinen en terreinen voor recreatieve doeleinden. Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of een deel van de dag kwetsbare groepen mensen bevinden.
Het plangebied wordt ontwikkeld als transferium en er wordt een op- en afrit gerealiseerd. Deze functies kunnen niet worden aangemerkt als een (beperkt) kwetsbaar object. Het plan voorziet ook niet in de realisatie van een risicovolle inrichting. Externe veiligheid vormt daarmee geen belemmering voor het planvoornemen.
Voor het aspect geluid zijn verschillende onderzoeken uitgevoerd in het kader van de ontwikkeling van het transferium. Het gaat om een onderzoek naar wegverkeerslawaai en industriegeluid d.d. 11 december 2017 (zie bijlage 9) en een onderzoek naar de geluidproductieplafonds d.d. 13 november 2017 (zie bijlage 10). Hieronder zijn de verschillende onderzoeken kort toegelicht.
Wegverkeerslawaai
In de Wet geluidhinder zijn de normen en grenswaarden opgenomen waaraan geluidbelasting op woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen en terreinen, als gevolg van de wijziging van een bestaande weg, moet voldoen.
De Wgh is van toepassing voor zover het gaat om geluidgevoelige bestemmingen binnen de geluidzone van een weg. Binnen deze zone wordt de geluidbelasting berekend.
In de geluidszone van het deel van de Groningerstraat dat onder het plangebied valt, liggen geen geluidgevoelige objecten. Ter informatie is een akoestisch onderzoek uitgevoerd waarbij de geluidbelasting op de woningen Groningerstraat 122 en 128 in beeld is gebracht. Er is sprake van een zeer geringe geluidstoename op deze woningen (0,71 dB). De toename vormt geen belemmering voor het voornemen.
Industriegeluid
In de zin van de Wet milieubeheer is een transferium een inrichting. Dit betekent dat de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit op het transferium van toepassing zijn. Om te toetsen aan deze grenswaarden is een akoestisch onderzoek uitgevoerd.
Voor de beoordeling van de activiteiten is uitgegaan van de representatieve bedrijfssituatie, met daarbij de volgende activiteiten:
In het akoestisch onderzoek is de geluidbelasting op de 'meest kritische woning' berekend, de woning aan de Ydermade 1/1a. Uit het onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting op deze woning ruim onder de grenswaarden van het Activiteitenbesluit valt. Er is geen sprake van een belemmering voor het voornemen ten aanzien van industrielawaai.
Geluidproductieplafonds
Vanwege het verplaatsen van enkele geluidproductieplafonds-punten (GPP-punten) is een gedetailleerd akoestisch onderzoek op woningniveau uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek is gebleken dat er geen knelpunten binnen het onderzoeksgebied zijn gelegen. De grenswaarden ter plaatse van omliggende woningen worden niet overschreden.
Conclusie
Het aspect geluid leidt niet tot belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.
Het transferium wordt in de avonduren verlicht. De verlichting van het transferium heeft invloed op de omgeving en kan eventueel hinder of verstoring veroorzaken. Bij de opzet van de verlichting is een balans gezocht tussen de minimale verlichting die gewenst is vanuit natuur en donkerte en voldoende verlichting vanuit het oogpunt van sociale veiligheid en verkeersveiligheid.
Daarom is een lichtonderzoek uitgevoerd d.d. 15 februari 2018 (zie bijlage 11). Het rapport dient als basis voor het ontwerp voor de verlichting van het transferium.
Er wordt in het rapport onder andere ingegaan op de rol van de diverse betrokkenen en de kaders waarbinnen het terrein moet worden verlicht. Daarnaast worden aanbevelingen gedaan voor de uitwerking van de verlichting waarmee aan de gestelde kaders kan worden voldaan en hoe de toetsing aan de kaders plaatsvindt.
De gebieden of objecten waar de verlichting van het Transferium mogelijk een effect op kan hebben betreffen het omliggende landschap en in de directe omgeving de flora en fauna, het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en de omliggende Natura 2000-gebieden. Woongebieden en woonkernen vallen hierbuiten.
In het rapport gelden de volgende algemene principes:
Aan de hand van deze principes worden de volgende algemene aandachtspunten voor het verlichtingsontwerp benadrukt: type armaturen, hoogte van lichtmasten, lichthoek, lichtintensiteit, strategische lichtbelemmeringen en obstakels, distributie van lampen en lichtintensiteit en strategische distributie van sensorlichten (ten behoeve van sociale veiligheid).
Er is geen belemmering wat betreft licht voor het planvoornemen. In het landschapsontwerp zijn de genoemde aandachtspunten doorvertaald in randvoorwaarden voor uitvoering om lichthinder voor omwonenden, weggebruikers en natuur te voorkomen. Lichtmasten zijn bijvoorbeeld maximaal 5 meter hoog, voorzien van faunavriendelijke amberkleurige verlichting die gericht de grond verlicht en voorzien van een kap om uitstraling te voorkomen. Voor voetpaden geldt dat deze gericht en amberkleurig dienen worden te verlicht door middel van lichtmasten van maximaal 0,5 meter hoog. Daarnaast wordt tussen de parkeerplaats en de afrit een grondwal gerealiseerd om uitstraling van (koplamp)verlichting naar de omgeving te minimaliseren. In paragraaf 3.2 onder 'Landschapsontwerp' wordt hier kort op ingegaan.
Ten behoeve van de bestemmingsplanherziening voor de realisatie van het transferium De Punt is het noodzakelijk om aan te tonen dat wordt voldaan aan de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer. Door de realisatie van het transferium verandert de verkeerskundige situatie op de wegen van en naar het transferium.
Hoewel in het plangebied geen gevoelige objecten ten aanzien van luchtkwaliteit aanwezig zijn, is toch bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied en het omliggende gebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woon- en leefklimaat in de omgeving worden overschreden. Hiervoor is onderzoek gedaan d.d. 20 februari 2018. Het onderzoek is als bijlage 12 bijgevoegd.
Onderzoek
Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2013. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.
De concentraties van stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5) zijn in de Nederlandse situatie het meest kritisch ten opzichte van de normen. In bijlage 2 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden voor deze stoffen opgenomen. De grenswaarden voor de jaargemiddelde concentratie voor NO2 en PM10 uit de wet zijn gelijk, namelijk 40 µg/m3. Voor PM2,5 geldt een grenswaarde van 25 µg/m3.
Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en berekend voor NO2, PM10 en PM2,5.
Stof | 2018 | |||
NO2 | 19,8 | |||
PM10 | 14,5 | |||
PM2,5 | 7,8 |
Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus de grenswaarden van NO2, PM2.5 en PM10 nergens worden overschreden. De waarde van NO2 en PM10 ligt op alle punten ruim onder de 40,0 µg/m3 en de waarde van PM2,5 ligt op alle punten ruim onder de 25,0 µg/m3.
Met behulp van de NIBM-tool is bepaald of de bijdrage van de nieuwe situatie met transferium aan de luchtkwaliteit, niet in betekenende mate is. In de berekeningen is uitgegaan van een worst-case scenario wat betreft het aantal voertuigbewegingen en aandeel vrachtverkeer.
Uit de resultaten blijkt dat de projectbijdrage 3,6 µg/m3 NO2 en 0,5 µg/m3 PM10 en PM2,5 is. Het project heeft in betekenende mate effect op de luchtkwaliteit, maar het optellen van de projectbijdrage bij de gemeten achtergrondniveaus leidt niet tot een overschrijding van de grenswaarden uit bijlage 2 van de Wet milieubeheer.
NSL monitoringstool
Voor het specifieker bepalen van de concentraties van de stoffen in het plangebied is naast de Grootschalige Concentratiekaarten van het RIVM ook de NSL monitoringstool geraadpleegd. In deze tool worden op rekenpunten in heel Nederland, vaak rondom wegen gelegen, bijgehouden wat de concentratie is van bepaalde stoffen. Op rekenpunten in de omgeving van het plangebied ligt de concentratie stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5) op alle rekenpunten ruim onder de norm (< 35 µg/m3 voor NO2 en PM10 en < 20 µg/m3 voor PM2,5).
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de luchtkwaliteit in het plangebied ruim voldoet aan de grenswaarden. De toename door het project wordt acceptabel geacht en wordt in de toekomst waarschijnlijk zelfs minder, gelet op het feit dat vanaf december 2019 de HOV-lijnen (Q-links) compleet elektrisch rijden. In de berekeningen is uitgegaan van reguliere bussen. Verder moeten de onderliggende streeklijnen op dat moment voldoen aan de Euro6 emissienorm en worden daarmee ook 'schoner' dan in de huidige situatie. Het gaat om de lijnen 2 en 50. Lijn 50 rijdt in de huidige situatie al door het plangebied en lijn 2 rijdt slechts iets door vanaf het huidige busstation bij de Punt.
De realisatie van het transferium De Punt is niet strijdig met de luchtkwaliteitseisen uit de Wet milieubeheer. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat een goed verblijfsklimaat wordt gewaarborgd. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Het plan heeft invloed op de verkeersbewegingen in en om het plangebied, vanwege de wijziging van de op- en afritten met de A28 en het realiseren van een parkeerterrein met maximaal 500 parkeerplaatsen.
Voor de wijzigingen is daarom een verkeersonderzoek uitgevoerd. Doel van het verkeersonderzoek is het inzichtelijk maken van de verkeerskundige effecten op het gebied van verkeersafwikkeling en verkeersveiligheid. Tevens is gekeken naar de sociale veiligheid. Het verkeersonderzoek is als bijlage 13 bij deze toelichting gevoegd.
Uit het onderzoek is gebleken dat wat betreft verkeersafwikkeling, er een verbetering optreedt op de A28 en het kruispunt Groningerstraat - westelijke toe-/afrit als gevolg van het realiseren van de enkelstrooks rotonde en een nieuwe op- en afrit. De rotonde kan in ieder geval tot en met 2030 op een goede manier het verkeer afwikkelen.
Ter plaatse van het kruispunt Groningerstraat - oostelijke toe-/afrit wordt een tweede rotonde gerealiseerd. Op basis van het worst-case scenario kan het verkeer bij aanleg van het transferium tot 2027 worden afgewikkeld. Uitgaande van het worst-case scenario is vanaf 2027 het aanleggen van een bypass noodzakelijk om het verkeer goed af te wikkelen.
Het onderwerp verkeer vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.
Het watertoetsproces is een instrument om het beleid uit te voeren dat staat voor ruimte maken voor water in plaats van ruimte onttrekken aan water. Het proces is er om waterbelangen in ruimtelijke plannen en besluiten te waarborgen en om de samenhang tussen waterbeheer en ruimtelijke ordening te verstevigen.
Het plangebied is gelegen in het Waterschap Hunze en Aa's. Het waterschap is betrokken geweest bij de planvorming.
Daarnaast is een waterparagraaf opgesteld. Deze is als bijlage 14 toegevoegd. In de waterparagraaf is getoetst aan het waterbeleid van het Rijk, de provincie, de gemeente en het waterschap. Daarnaast is aandacht geschonken aan de waterthema's waterveiligheid, grond- en oppervlaktewaterkwaliteit, afstromend water, wateroverlast en verdroging en beheer en onderhoud.
Aandachtspunten
Uit de afstemming met het waterschap en bij verdere uitwerking van de plannen zijn de volgende aandachtspunten naar voren gekomen en uitgewerkt.
Waterveiligheid
Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door het Noord-Willemskanaal. Tussen het plangebied en het Noord-Willemskanaal ligt een regionale waterkering. Het nieuw aangelegde wegenstelsel gaat als nieuwe regionale waterkering functioneren. Er moet een vergunning in het kader van de Waterwet worden opgesteld waarin waarborging van de waterveiligheid wordt toegelicht, aangezien het ontwerp door de huidige waterkering en de beschermingszone snijdt, waardoor deze moet worden verplaatst.
Grond- en oppervlaktewaterkwaliteit
Het plangebied is gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. Dit betekent dat zorgvuldig omgegaan moet worden met infiltratie van afstromend hemelwater van de aan te leggen op- en afritten en het transferium. Daarnaast liggen in de directe omgeving de KRW-lichamen Noord-Willemskanaal en de Drentsche Aa.
Het uitgangspunt is om er voor te zorgen dat het verontreinigde water van het verhard oppervlak niet in directe verbinding staat met het grond- en oppervlaktewater. Hierdoor blijft de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater gewaarborgd.
Op deze manier wordt het grondwater beschermd tegen verontreiniging en kan toch een deel van het afstromend hemelwater gescheiden worden afgevoerd.
Afstromend water
Het hemelwater wat afstroomt van de centrale halteplaatsen en opstelplaatsen van de bussen zal worden afgevoerd naar een rioleringssysteem dat gekoppeld is aan een vuilwaterriool (persriool).
Het afkoppelen van afstromend water van de parkeervakken van het Transferium naar de bodem is niet toegestaan, zeker niet omdat de omgeving de functie grondwaterbeschermingsgebied heeft. Afkoppelen naar het oppervlaktewater (het Noord-Willemskanaal) mag alleen door middel van bodempassage plaatsvinden. Bij geringe neerslag gaat afstromend water via een rioolstelsel naar opvangbekken in het noord-west kwadrant van het plangebied. Het water stroomt vervolgens over een infiltrerende bodemlaag, waarna het verder via een drainage systeem naar het kanaal afgevoerd wordt. Bij hevige neerslag ontstaat er grote afvoer en lopen de opvangbekken vol. In dit geval wordt het water via een overstort op het Noord-Willemskanaal afgevoerd. In deze situatie heeft het kanaal een dusdanige stroming dat ook veelal lichtere vervuiling zonder consequenties kan worden afgevoerd.
Het hemelwater dat afstroomt van de nieuw aan te leggen opritten en afritten van o.a. de A28, de aangepaste Groningerstraat en de fietspaden mag via een bermpassage (net als in de huidige situatie) afstromen naar sloten.
Wateroverlast en verdroging
Het verhard oppervlak in het bestaande ontwerp neemt met circa 26.594 m2 toe. De extra verharding ten gevolge van het transferium kan in de aan te leggen berging-bezinkbassin worden gecompenseerd. Er moet een berging van 1.008 m3 worden gerealiseerd. Hierin moet ook het gedempte deel van het Noord-Willemskanaal ten behoeve van de aanleg van de nieuwe afrit vanaf Groningen, met een inhoud van circa 5.200 m3, gecompenseerd worden. De opvang van circa 6.208 m3 kan in het zuid-west kwadrant plaatsvinden. Dit terrein biedt een bergingsmogelijkheid in een situatie van 1: 100 jaar van minimaal 6.600 m3.
Het is volgens de Keur van het waterschap Hunze en Aa's verboden om zonder vergunning van het bestuur overige oppervlaktewaterlichamen te dempen. Vrijstelling geldt niet voor het dempen van een schouwsloot of een overig oppervlaktelichaam in een beschermingszone van een waterkering. Het dempen van enkele kortere sloottrajecten ten oosten van de A28 wordt dan ook gecompenseerd door de aanleg van een nieuwe watergang tussen de nieuwe oprit Groningen en de omgelegde Punterweg. Deze en andere werkzaamheden die onder de Keur vallen zijn afgestemd met het Waterschap.
Beheer en onderhoud
Het waterschap houdt toezicht op ontwikkelingen rondom watergangen en stelt beperkende voorwaarden, zodat de bereikbaarheid en het onderhoud gewaarborgd blijven. In de waterparagraaf zijn een aantal belangrijke voorwaarden opgenomen waaraan het ontwerp van het project moet voldoen.
De provincie Drenthe zal als beheerder van het Transferium haar beheer en onderhoud uitvoeren in overeenstemming met de Provinciale Omgevingsvisie (POV). Vanuit beheer en onderhoud wordt ook conform 'Duurzaam Barometer Terreinbeheer' gehandeld, hetgeen inhoudt dat er o.a. geen bestrijdingsmiddelen worden toegepast.
Conclusie
Het plan voor het transferium is voorgelegd bij het Waterschap Hunze en Aa's. De waterhuishoudkundige aspecten zijn besproken en akkoord bevonden door het waterschap. Er is geen belemmering wat betreft water voor het planvoornemen. Wel moet nog een vergunning op grond van het Keur worden aangevraagd voor het dempen van oppervlaktewater en toevoegen van verhard oppervlak.
Inleiding
Milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. M.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld aan de vaststelling van een structuurvisie, aan een bestemmingsplan of aan het verlenen een vergunning.
In het Besluit m.e.r. zijn in de bijlage onderdeel C en D activiteiten opgenomen, waarbij op grond van artikel 7.8b van de Wet milieubeheer besloten moet worden of bij de voorbereiding van het plan of besluit voor die activiteiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld.
Op het voornemen is categorie 11.2 uit bijlage I onderdeel D van het Besluit m.e.r. van toepassing: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De drempelwaarde (parkeerterrein met een oppervlakte van meer dan 100 hectare) wordt niet overschreden.
Conform het gewijzigde Besluit m.e.r. dient voor activiteiten die wel in de D-lijst zijn opgenomen, maar niet aan de daar genoemde drempelwaarden voldoen, een toets aan 'Bijlage III van de Europese richtlijn milieubeoordeling projecten' te worden uitgevoerd, een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Aard, omvang en ligging zijn begrippen die bij deze beoordeling centraal staan.
Een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet in de meeste gevallen worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie (artikel 2 lid 5 van het Besluit m.e.r.). Dit is niet het geval wanneer het bevoegd gezag tevens degene is die de activiteit onderneemt. Dan neemt het bevoegd bezag een besluit in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Voor het plan is een aanmeldnotitie m.e.r.-beoordeling opgesteld en als bijlage 15 opgenomen. Het besluit van de gemeente Tynaarlo over deze aanmeldnotitie is als bijlage 16 opgenomen.
Conclusie vormvrije m.e.r.-beoordeling
Wanneer er geen 'belangrijke nadelige gevolgen' zijn voor het milieu is het conform de wetgeving en de vigerende praktijk niet nodig om een volledige m.e.r.-procedure te doorlopen. Uit de uitgevoerde analyse blijkt dat er geen relevante effecten zijn die het doorlopen van de m.e.r.-procedure noodzakelijk maken. Om bovenstaande reden is het doorlopen van een m.e.r.-procedure niet nodig.
Dit hoofdstuk bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit regels en een verbeelding. Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting omdat het op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplicht is om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachten aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Hieronder worden de aanwezige bestemmingsregels puntsgewijs besproken.
De regels van het bestemmingsplan bepalen op welke manier gronden gebruikt kunnen worden, wat de bouwmogelijkheden zijn en hoe gronden en de eventuele daarop aanwezige bebouwing gebruikt mag worden. De opbouw van de regels sluit aan bij de eisen van de SVBP2012. De regels van het bestemmingsplan zijn opgedeeld in inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels en de overgangs- en slotregels.
Het hoofdstuk 'Inleidende regels' bevat de begripsbepalingen en de wijze van meten. De definities van de begrippen sluiten aan bij de Regels van het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo. Ook sluiten ze aan bij de eisen van de SVBP2012.
Dit hoofdstuk bestaat uit een twaalftal bestemmingsregels:
Deze bestemmingen sluiten aan bij de bestemmingen zoals die zijn opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Tynaarlo'. Grotendeels zijn de bestemmingen gelijk gebleven. Wel zijn onderdelen van de regels die niet van toepassing zijn in het plangebied, uit de regels verwijderd. Ook wordt opgemerkt dat de bestemming 'Verkeer' bruggen en kunstwerken toelaten. Het begrip voor 'kunstwerk' geeft aan dat onder kunstwerken ook faunapassages worden begrepen. Verder is aan de bestemmingen 'Agrarisch', 'Leiding - Gas', 'Leiding - Water', 'Waarde - Beekdal' en 'Waarde - Cultuurhistorie' de regel toegevoegd dat geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden nodig is wanneer zulke activiteiten nodig zijn ter uitvoering van het 'Landschapsontwerp'. Dit Landschapsontwerp is om die reden ook als bijlage 1 bij de regels opgenomen. Het Landschapsontwerp gaat gedetailleerd in op de landschappelijke inpassing van het transferium. Meer hierover in paragraaf 3.2.
Behalve de al geldende bestemmingen is de bestemming 'Verkeer - Transferium' toegevoegd. Deze bestemming voorziet specifiek in de realisatie van een transferium in de 'oksel' van de bestaande op- en afrit aan de oostzijde van de rijksweg A28. De gronden met deze bestemming zijn dan ook bedoeld voor het parkeerplaatsen en voorzieningen georiënteerd op de gebruikers van het transferium, zoals wachtruimten, stallingsmogelijkheden voor fietsen en een kiosk. Daarnaast bevat de bestemming 'Verkeer - Transferium' een wijzigingsbevoegdheid. Deze wijzigingsbevoegdheid is opgenomen om de eventuele uitbreiding van het transferium mogelijk te maken. Op dit moment laten de regels bij recht tweehonderd parkeerplaatsen toe. Door middel van de wijzigingsbevoegdheid men het aantal parkeerplaatsen uitbreiden tot vijfhonderd parkeerplaatsen. Burgemeester en wethouders kunnen hiertoe in een latere fase besluiten.
In het plangebied is tevens een waterleiding gelegen. Hiervoor is de bestemming 'Leiding - Water' toegevoegd aan het bestemmingsplan. Deze bestemming is niet opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo maar wordt in voorliggend plan wel opgenomen ter verduidelijking en om de gronden mede te bestemmen voor de aanleg, het beheer en het onderhoud van de bestaande ondergrondse leiding voor het transport van water.
De algemene regels bestaan uit een zestal regels:
De Anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. De Algemene bouwregels, Algemene gebruiksregels, Algemene aanduidingsregels en Algemene afwijkingsregels zijn ontleend aan het bestemmingsplan Buitengebied Tynaarlo. Voor deze algemene regels geldt hetzelfde als voor de bestemmingsregels: onderdelen van de regels die niet van toepassing zijn in het plangebied zijn uit de artikelen verwijderd.
Het artikel 'Algemene bouwregels' regelt ten eerste dat in het plangebied van het bestemmingsplan bestaande ooievaarspalen zijn toegestaan.
Het artikel 'Algemene gebruiksregels' regelt ten eerste dat het gebruik van de gronden en bebouwing in overeenstemming met de daar voorkomende bestemming(en) uitsluitend is toegestaan indien de landschappelijke inpassing overeenkomstig Bijlage 1 ('Landschapsontwerp') is gerealiseerd en kwantitatief en kwalitatief in stand gehouden wordt. Het inrichten +van de gronden op een andere manier is niet toegestaan. Op deze manier waarborgen de regels dat het plangebied wordt ingericht zoals het Landschapsontwerp weergeeft.
Artikel 20 (ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - verwezenlijking in naaste toekomst') wijst de gronden aan waarvan de verwezenlijking in de naaste toekomst gewenst is. Door deze regel op te nemen kan, indien de gronden niet minnelijk verworven kunnen worden, een onteigeningsprocedure worden gevoerd. Het betreft delen van de percelen die plaatselijk kadastraal bekend staan onder gemeente Eelde sectie C, nummers 2753, 2663 en 2665 en onder gemeente Vries, sectie V, nummer 1200. Deze percelen zijn strikt benodigd voor de uitvoering van het plan.
Dit hoofdstuk omvat standaard overgangsrecht en de slotregel overeenkomstig artikel 3.2.1 van het Bro.
Het voorontwerp van het bestemmingsplan is in het kader van wettelijk vooroverleg verzonden naar diverse overheidsinstanties. Het voorontwerp en bijbehorende stukken zijn vervolgens in de periode vanaf 13 april 2018 tot en met 25 mei 2018 voor eenieder ter inzage gelegd. De reacties in het kader van het vooroverleg zijn opgenomen in de Nota van beantwoording inspraak- en overlegreacties. Deze nota is als Bijlage 17 bijgevoegd. Naar aanleiding van de reacties is het bestemmingsplan op een aantal onderdelen gewijzigd. Deze wijzigingen zijn in hoofdstuk 6 van de Nota opgesomd.
De uitvoeringskosten van zowel het OV-knooppunt met 200 parkeerplaatsen en fietsvoorzieningen als de reconstructie van de op- en afritten zijn bekend. De kosten en de dekking zijn in het vastgestelde Statenstuk 2015-714 van 16 december 2015 geraamd. Financiering van de kosten vindt plaats door inzet van middelen van het Regiofonds Regio Groningen - Assen HOV-RSP, de gemeente Tynaarlo, de provincie Drenthe en een reservering in de cofinanciering IVV 2016-2020. Er is sprake van een sluitende exploitatieopzet. Daarmee is het bestemmingsplan op dit punt uitvoerbaar.
Voor het plan is tevens de aankoop van gronden van derden noodzakelijk. De uitvoering van het project kan alleen plaatsvinden na verwerving van een strook grond langs de toekomstige oprit Eelde-Groningen. De provincie tracht op dit moment met de eigenaren tot overeenstemming te komen. Indien de provincie Drenthe en de grondeigenaren van de agrarische percelen niet tot de gewenste overeenstemming komen, start de gemeente op verzoek van de provincie de administratieve fase van onteigening.