direct naar inhoud van 3.6 Flora- en fauna
Plan: FloraHolland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1730.BPFloraHolland-0401

3.6 Flora- en fauna

Sinds 2002 moeten alle ruimtelijk ontwikkelingen worden getoetst aan bepalingen uit het natuurbeschermingsrecht: de Flora- en faunawet (soortbescherming) en de Natuurbeschermingswet (gebiedsbescherming). De natuurwetgeving in Nederland heeft als belangrijkste component het zorgplichtbeginsel, dat van elke initiatiefnemer verlangt dat hij zich vooraf op de hoogte stelt van eventuele schadelijke effecten op voorkomende beschermde soorten planten en dieren en hun leefomgeving.

Vanuit deze wet- en regelgeving vloeit voort dat bij de planontwikkeling dient te worden na gegaan of ruimtelijke ingrepen een negatieve invloed hebben op beschermde planten- en diersoorten. Is dat aan de orde, dan is een ontheffing van de Flora- en faunawet en vereist. In hoeverre die afgegeven kunnen worden hangt af van de beschermingsstatus van de betreffende soort, de aard van de effecten, de mogelijkheden voor compensatie en mitigatie, en het belang van de ruimtelijke ontwikkeling.

Op 3 maart 2010 is een ecologische verkenning in het gebied uitgevoerd door Buro Bakker.

Voorkomende beschermde soorten

Onderstaande tabel geeft voor de aangetroffen en mogelijk aanwezige beschermde soorten het beschermingsregime aan. De tabel geeft alleen de soorten weer die mogelijk worden geschaad door de werkzaamheden. Voor schade aan soorten uit de eerste categorie geldt een algehele vrijstelling.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.BPFloraHolland-0401_0003.png"

Effecten van het voorgenomen bouwplan

Bij een beoordeling in het kader van de Flora- en faunawet zijn in de eerste plaats vaste verblijfplaatsen en groeiplaatsen van belang. Daaronder valt ook de functionele leefomgeving die nodig is om te overleven, zoals foerageergebied.

Wanneer de werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd kunnen deze mogelijk leiden tot de vernietiging van nesten van vogels die in het projectgebied broeden. Omdat de werkzaamheden zullen worden uitgevoerd op onbebouwd terrein en sloop dus niet plaatsvindt zijn eventuele negatieve effecten vooral te verwachten in de delen met bomen en struiken (houtwal, slootoevers en perken met heesters). Negatieve effecten op broedvogels in de bestaande bebouwing (Kauw, Huismus en mogelijk Zwarte roodstaart) worden niet verwacht.

De werkzaamheden kunnen daarnaast leiden tot het verdwijnen van leefgebied en verblijfplaatsen of groeiplaatsen van enkele licht beschermde soorten (tabel 1 Flora- en faunawet). De negatieve effecten zullen echter niet leiden tot het vernietigen van hele populaties. Het betreft allemaal algemene soorten waarvan de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is.

Conclusies en aanbevelingen

Negatieve effecten op broedvogels in de bestaande bebouwing (Kauw, Huismus en mogelijk Zwarte roodstaart) worden niet verwacht. Er moet rekening worden gehouden met voorkomende broedvogels in bomen en struiken van de aanwezige sierperken. Indien werkzaamheden zoals het kappen van bomen en het verwijderen van struiken en heesters, moeten deze buiten het broedseizoen plaatsvinden. Het broedseizoen omvat globaal de periode half maart tot eind juli.

Voor schade aan soorten waarvoor een vrijstelling geldt voor de Flora- en faunawet (tabel 1 soorten) hoeft niet te worden gemitigeerd of gecompenseerd. Op deze soorten is de zorgplicht wel van kracht (artikel 2 Flora- en faunawet). De zorgplicht bepaalt dat men wilde planten en dieren zo min mogelijk schade dient te berokkenen. Met het afmaaien van de vegetatie enkele dagen voorafgaande aan de werkzaamheden wordt invulling gegeven aan de zorgplicht.