direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Omgevingsvergunning Oude Badweg 100 te Eelderwolde
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.1730.ABOudeBadweg100-0401

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De voorliggende omgevingsvergunning met een ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op het perceel aan de Oude Badweg 100 te Eelderwolde in de gemeente Tynaarlo.

Het voornemen is om de bestaande stacaravan te vervangen door een recreatiewoning. De nieuwe recreatiewoning past niet binnen de bouwregels van de geldende beheersverordening. Door de gemeente Tynaarlo is aangegeven medewerking te kunnen verlenen aan de realisatie van het project. Dit houdt in dat een omgevingsvergunning voor afwijking van de beheersverordening aangevraagd moet worden. Ten behoeve daarvan moet gemotiveerd worden dat met de afwijking sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Deze ruimtelijke onderbouwing voorziet hier in.

1.2 Ligging projectgebied

Het projectgebied bestaat uit het perceel de Oude Badweg 100 te Eelderwolde met kadastrale aanduiding gemeente Eelde sectie A nummer 2220. De oppervlakte is circa 214 m2. Het projectgebied wordt aan de west-, noord- en oostzijde begrensd door recreatiewoningen en stacaravans. Aan de zuidzijde vormt het Paterswoldsemeer de begrenzing. Op de onderstaande luchtfoto is het projectgebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.ABOudeBadweg100-0401_0001.jpg"

Afbeelding 1. Luchtfoto projectgebied (bron: pdokviewer.pdok.nl)

1.3 Geldende beheersverordening

Voor het projectgebied geldt de beheersverordening 'Paterswoldsemeer' (vastgesteld op 19 januari 2016). Het projectgebied heeft in deze beheersverordening de enkelbestemming 'Recreatie - 2', de functieaanduiding 'specifieke vorm van recreatie - opslag 1' en de maatvoering van een maximum aantal wooneenheden van 36.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.ABOudeBadweg100-0401_0002.jpg"

Afbeelding 2. Uitsnede beheersverordening 'Paterswoldsemeer'

Het project is op de volgende onderdelen strijdig met de geldende beheersverordening:

  • 1. voor gebouwen geldt dat de afstand tot de bestemming water minimaal 5 meter dient te bedragen. Het bouwplan voorziet in een afstand van 3,6 meter;
  • 2. de onderlinge afstand tussen de recreatiewoningen en/of stacaravans dient tenminste 10 meter te bedragen. Het plan voorziet in een afstand tot de wederzijdse stacaravans van respectievelijk 6,7 en 6,9 meter;
  • 3. de gezamenlijke oppervlakte van een recreatiewoning en een bijgebouw mag maximaal 55 m² bedragen. Het bouwplan voorziet in een gebouw van 66 m2;
  • 4. de goothoogte van een recreatiewoning mag ten hoogste 3 meter bedragen. Het plan voorziet gedeeltelijk in een goothoogte van 5,2 meter;
  • 5. een recreatiewoning dient te zijn voorzien van een kap, waarvan de helling ten hoogste 60 graden mag bedragen. Het bouwplan voorziet in een gedeeltelijke platte afdekking;
  • 6. de nokhoogte van een recreatiewoning mag ten hoogste 6 meter bedragen. Het bouwplan voorziet in een nokhoogte van circa 6,5 meter.

Motivering afwijking

Ad 1.

De ruimtelijke impact van deze afwijking op het algehele bebouwingsbeeld is beperkt, mede gelet op het feit dat de overschrijding alleen het ondergeschikte plat afgedekte deel betreft. Er vindt daardoor geen onevenredige aantasting plaats van het bebouwingsbeeld en van de landschappelijke waarden.

Ad 2.

De geringe breedtemaat van het perceel (circa 10 m) leidt ertoe dat het praktisch bijna onmogelijk is om een nieuwe recreatiewoning te realiseren op minimaal 10 meter afstand tot de wederzijdse stacaravans. Ook bij diverse andere woningen is sprake van een kortere tussenafstand van 10 meter. Deze afstand biedt voldoende ruimte voor het geval dat inzet van hulpverleningsdiensten nodig is. Een kleinere onderlinge afstand is derhalve aanvaardbaar.

Voor eventuele ontwikkelingen op de wederzijdse percelen geldt ook dat, mede als gevolg van voorliggend bouwplan, een kleinere onderlinge afstand aanvaardbaar is.

Ad 3.

Gelet op het open karakter en de ondergeschiktheid van de plat afgedekte balkonuitbouw ten opzichte van het overige gebouw, is er geen sprake van een onevenredige aantasting van het bebouwingsbeeld. Ook worden de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet beperkt.

Ad 4. en Ad 5.

Het betreft hier een afwijking op ondergeschikte bouwdelen: de kajuit en de luifel van het balkon. Deze zijn ondergeschikt aan de daklijn van het hoofdgebouw en leiden niet tot een onevenredige aantasting van het bebouwingsbeeld.

Ad 6.

Er is sprake van een overschrijding van de nokhoogte met circa 0,5 meter. Deze afwijking bedraagt minder dan 10% ten opzichte van de toegestane maat van 6 meter. Daarmee is er sprake van een ondergeschikte afwijking, welke geen aantasting van het bebouwingsbeeld tot gevolg heeft.

Conclusie

Op grond van bovenstaande beoordeling kan medewerking worden verleend aan het bouwplan. Ook is er door de welstandscommissie een positief advies gegeven op het bouwplan.

1.4 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt de huidige en toekomstige situatie van het projectgebied omschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante beleid van het rijk, de provincie en gemeente. De resultaten van diverse onderzoeken komen in hoofdstuk 4 aan bod. Ten slotte gaat hoofdstuk 5 in op de economische en maatschappelijk uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Projectbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het projectgebied is gelegen ten zuidoosten van het lintdorp Eelderwolde, aan het Paterswoldsemeer. Het perceel bevindt zich in een recreatiepark en is gelegen aan de Oude Badweg. De omgeving van het projectgebied kenmerkt zich door smalle percelen waarvan het merendeel met de achterzijde aan het water (Paterswoldsemeer) zijn gelegen. De omgeving kenmerkt zich verder door het vele groen dat aanwezig is.

2.2 Toekomstige situatie

Het project betreft de realisatie van een recreatiewoning. Het gaat om een gebouw met twee bouwlagen (bouwhoogte circa 6,5 meter). Het gebouw ligt aan het water en is in het midden van het projectgebied geprojecteerd. Op de onderstaande afbeeldingen wordt de situering en het ontwerp weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.ABOudeBadweg100-0401_0003.jpg"

Afbeelding 3. Situatieschets

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.ABOudeBadweg100-0401_0004.jpg"

Afbeelding 4. Aanzicht zuidgevel

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.ABOudeBadweg100-0401_0005.jpg"

Afbeelding 5. Aanzicht westgevel

Verkeer en parkeren

Het parkeren wordt op de nabij gelegen parkeerplaats van het recreatiepark opgelost. Aangezien het aantal wooneenheden niet toeneemt, kan er vanuit worden gegaan dat het aantal parkeerplaatsen voldoende is.

Het perceel wordt ontsloten op de Oude Badweg. De structuur van de Oude Badweg heeft voldoende capaciteit om de verkeersbewegingen die gepaard gaan met deze ontwikkeling op te vangen.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie infrastructuur en ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits-Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van deze ruimtelijke onderbouwing past in die lijn.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Waterstaat voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

In deze ruimtelijke onderbouwing is er vanuit gegaan dat een dergelijke 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' zoals bedoeld in het Bro zich hier niet voordoet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State beschouwt het mogelijk maken van één recreatiewoning niet als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Een nadere toets aan de Ladder is derhalve niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Drenthe 2018

Op 3 oktober 2018 zijn door Provinciale Staten de Omgevingsvisie Drenthe en de Provinciale omgevingsverordening Drenthe geactualiseerd en vastgesteld. De Omgevingsvisie is het belangrijkste beleidsdocument van de provincie. Met deze actualisatie krijgen gemeenten meer handvatten om met kernkwaliteiten om te gaan. Tegelijkertijd heeft de provincie een nadere verkenning en duiding voor de thema's energie, stedelijke ontwikkeling en vrijetijdseconomie uitgevoerd. De provincie wil bovenal ‘ontwikkelen met ruimtelijke kwaliteit’, mede vanuit de wetenschap dat landschapskwaliteit een belangrijke vestigingsfactor is. In de Omgevingsvisie worden zes kernkwaliteiten benoemd die inhoud geven aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kernkwaliteiten zijn:

  • rust, ruimte, natuur en landschap;
  • oorspronkelijkheid;
  • naoberschap;
  • kleinschaligheid (Drentse schaal);
  • menselijke maat;
  • veiligheid.
3.2.2 Provinciale omgevingsverordening Drenthe 2018

In de Provinciale omgevingsverordening zijn deze Drentse kernkwaliteiten doorvertaald als archeologie, aardkundige waarden, cultuurhistorie, landschap, rust en natuur.

De provincie heeft het voornemen om vier robuuste systemen te ontwikkelen. Deze vier systemen zijn: het sociaal-economisch systeem, het watersysteem, het landbouwsysteem en het natuursysteem. Binnen deze systemen staat de ontwikkeling van de hoofdfunctie (respectievelijk wonen en werken, water, landbouw en natuur) voorop. Een robuust systeem wil zeggen dat een verstoring als gevolg van een ontwikkeling geen significante gevolgen heeft voor het functioneren van het systeem.

Ruimtelijke kwaliteit

De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving.

In de Omgevingsverordening is daarom opgenomen dat in een ruimtelijke onderbouwing uiteengezet wordt dat met het desbetreffende plan wordt bijgedragen aan behoud en ontwikkeling van de bij het plan betrokken kernkwaliteiten conform het provinciaal beleid en de sturingsniveaus zoals die zijn verwoord in de Omgevingsvisie. Daarnaast mag een ruimtelijke onderbouwing geen nieuwe activiteiten dan wel een wijziging van bestaande activiteiten mogelijk maken die de kernkwaliteiten significant aantasten.

Kernkwaliteiten

In het navolgende is aangegeven welke specifieke waarden of kenmerken van invloed zijn op deze ruimtelijke onderbouwing.

Op grond van de kernkwaliteit Aardkundige waarden is voor het projectgebied een generiek beschermingsniveau van toepassing. Op grond van het provinciaal beleid is de initiatiefnemer verantwoordelijk om vroegtijdig in het planproces inzichtelijk te maken op welke wijze de aardkundige kwaliteiten voor nieuwe plannen worden benut. In paragraaf 4.1 wordt hier nader op ingegaan.

Op grond van de kernkwaliteit Landschap ligt het projectgebied in het wegdorpenlandschap van de laagveenontginning. In dit landschap zijn met name het open weidegebied en de smalle verkaveling met het fijnmazige slotenpatroon van provinciaal belang. Het projectgebied ligt op een bestaand recreatieterrein. Derhalve is er geen sprake van aantasting van het landschap. De kernkwaliteit is dan ook niet in het geding.

Met betrekking tot de kernkwaliteit Cultuurhistorie ligt het projectgebied in de aanduiding 'Beleid eisen stellen' en in het deelgebied Kop van Drenthe. De provincie Drenthe verwacht van de initiatiefnemer dat de cultuurhistorische samenhang als drager voor nieuwe plannen wordt gebruikt. Ontwikkelingen dienen voort te bouwen op de bestaande cultuurhistorische samenhang. Het voornemen houdt rekening met de huidige beplanting en de bestaande cultuurhistorische waarden. Derhalve is er geen sprake van aantasting van deze kernkwaliteit.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Beleidsvisie Meerschap Paterswolde 2012

In het Meerschap Paterswolde werken de gemeenten Groningen en Tynaarlo samen aan het beheer van het Paterswoldsemeer, het Hoornsemeer, de Hoornseplas en de omliggende recreatie- en natuurgebieden. De samenwerking is geregeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen. In die wet staat dat gemeenten of provincies bevoegdheden kunnen overdragen aan een samenwerkingsverband, de zogenaamde Gemeenschappelijke Regeling.

Het Meerschap Paterswolde behartigt voor de samenwerkende gemeenten de belangen op drie beleidsterreinen:

  • recreatie;
  • natuurbescherming;
  • landschapsverzorging.

Het Meerschap Paterswolde behartigt de belangen onder meer door:

  • de instandhouding en verbetering van het natuur- en landschapsschoon;
  • het onderhoud en de exploitatie van inrichtingen en eigendommen;
  • het vaststellen van verordeningen, die de belangen van de recreatie, natuurbescherming of landschapsverzorging betreffen, al dan niet door strafbepalingen of bestuursdwang te handhaven;
  • advisering over bouw- en ruimtelijke plannen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurplan

De gemeente Tynaarlo heeft voor haar grondgebied een structuurplan opgesteld (vastgesteld 10 oktober 2006). Het Structuurplan is kaderstellend en initiërend voor het ruimtelijk beleid. Tevens dient het als communicatiemiddel richting de bevolking inzake toekomstige veranderingen en koersbepaling.

Binnen de beleidsterreinen wonen, archeologie, cultuurhistorie, natuur en landschap en omgevingsveiligheid zijn inmiddels afzonderlijke visies opgesteld. Wat nog relevant is voor het projectgebied, komt in het navolgende aan bod.

Het Structuurplan geeft aan dat recreatie en toerisme zijn vergroeid en verweven met de gemeente. Tynaarlo heeft een veelzijdig toeristisch-recreatief aanbod ter beschikking: enkele grote dagrecreatieve parken, campings, complexen vakantiewoningen en - wat de meeste Drentse gemeenten ontberen - waterrecreatie. De aanwezigheid van twee grote meren met een regionaalrecreatieve functie en het voor Nederland unieke Nationaal Landschap Drentsche Aa bewijzen dat Tynaarlo op de kaart staat. Deze unieke positie maakt de gemeente tot een aantrekkelijke bestemming voor toeristen en recreanten.

De gemeente wil voor haar gasten een gevarieerd en kwalitatief hoogwaardig aanbod van verblijfsmogelijkheden mogelijk maken. Hieronder wordt verstaan toeristische kampeerplekken, verhuurplekken voor stacaravans en chalets, seizoenplekken en eenvoudige maar ook luxe recreatiewoningen. Deze accommodaties staan op terreinen met een grote verscheidenheid. Dit loopt uiteen van een boerencamping in de openheid van het platteland tot een luxueus bungalowcomplex aan het Zuidlaardermeer.

3.4.2 Archeologie

In de Structuurvisie Archeologie, welke vastgesteld is op 28 mei 2013, is vastgelegd op welke wijze de gemeente Tynaarlo wil omgaan met het archeologisch erfgoed. De Structuurvisie Archeologie inventariseert de bekende en verwachte archeologische waarden en geeft invulling aan het ruimtelijke beleid. Het belangrijkste instrumenten daarbij zijn de bestemmingsplannen en de beheersverordeningen. In deze bestemmingsplannen en beheersverordeningen zullen te beschermen zones worden aangewezen en van op maat gesneden bestemmingsregels worden voorzien.

In paragraaf 4.1 wordt nader ingegaan op het aspect archeologie.

3.4.3 Cultuurhistorie

De gemeente heeft ten behoeve van het aspect cultuurhistorie de Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024 vastgesteld. Het doel van deze visie is het borgen van cultuurhistorisch erfgoed. De gemeente heeft het waarborgen van het erfgoed en de ruimtelijke identiteit van Tynaarlo samengevat in één centrale boodschap: de gemeente wil historische structuren en karakteristieken herkenbaar houden, de kwaliteit bewaken en de historische gelaagdheid in acht nemen.

In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op het aspect cultuurhistorie.

3.4.4 Beleidsvisie Omgevingsveiligheid

In de Beleidsvisie Omgevingsveiligheid, welke is vastgesteld op 26 februari 2019, wordt een visie en ambitie gegeven op welke wijze wordt omgegaan met het aspect veiligheid. Om zowel ruimte te bieden aan de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente als ervoor te zorgen dat er geen onnodige of onacceptabele veiligheidsrisico’s worden gelopen is het wenselijk om sturing te geven aan de situering van bedrijven met een risicocontour en aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen bestaande risicocontouren of aandachtsgebieden. Door onderscheid te maken in verschillende gebieden met verschillende ruimtelijke functies en daaraan gebiedsgerichte ambities te koppelen, combineert de gemeente Tynaarlo de gewenste veiligheidsniveaus optimaal met de gewenste ruimtelijke ontwikkelingen.

In deze omgevingsveiligheidvisie worden de volgende gebieden onderscheiden:

  • woonwijken;
  • bedrijventerreinen;
  • buitengebied.

Het projectgebied is gelegen in het deelgebied buitengebied. Voor het buitengebied van het gemeentelijk grondgebied kiest de gemeente Tynaarlo voor een veiligheidsniveau dat voor een groot deel gelijk is aan dat van bedrijventerreinen. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op het aspect externe veiligheid.

3.4.5 Welstandsnota

De welstandsnota bevat criteria waaraan een bouwplan qua uiterlijke verschijning wordt getoetst. De welstandscriteria zijn onderverdeeld naar ligging, massa en vorm, gevelopbouw, detaillering en materiaal- en kleurgebruik.

Op 27 juni 2019 heeft de welstandscommissie positief geadviseerd over het bouwplan. Het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet is geregeld hoe met archeologische vindplaatsen en zichtbare monumenten moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij de planvorming te betrekken.

In mei 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Archeologie vastgesteld. Op de archeologische beleidskaart heeft het projectgebied een hoge tot middelhoge verwachting op basis van landschap. Inventariserend veldonderzoek is noodzakelijk bij geplande bodemverstoringen met oppervlakten die groter zijn dan 1.000 m2 en dieper zijn dan 30 cm -mv.

De ruimtelijke onderbouwing maakt geen grondwerkzaamheden groter dan 1.000 m2 mogelijk. Er is derhalve geen noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek.

4.2 Bodem

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk te worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het projectgebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het projectgebied voor de voorgenomen functie.

Op basis van het bodemloket.nl ligt het projectgebied binnen de zone gebiedspecifiek beleid. Aangezien het perceel al jaren ten behoeve van recreatieve doeleinden wordt gebruikt, kan er vanuit worden gegaan dat er geen verontreinigingen aanwezig zijn.

Het aspect bodem levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van de onderhavige ruimtelijke onderbouwing.

4.3 Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

De gemeente heeft ten behoeve van het aspect cultuurhistorie de Structuurvisie Cultuurhistorie 2014-2024 opgesteld. Het doel van deze visie is het borgen van cultuurhistorisch erfgoed. De gemeente heeft het waarborgen van het erfgoed en de ruimtelijke identiteit van Tynaarlo samengevat in één centrale boodschap: de gemeente wil historische structuren en karakteristieken herkenbaar houden, de kwaliteit bewaken en de historische gelaagdheid in acht nemen.

Op de cultuurhistorische beleidswaardenkaart is het projectgebied aangeduid als 'laag gemiddelde waarde'. Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt gestreefd naar verbetering van de ruimtelijke en cultuurhistorische kwaliteit.

Het initiatief maakt een recreatiewoning mogelijk op de locatie waar in de huidige situatie een stacaravan is gesitueerd. Aangezien de woning wordt gerealiseerd op een bestaand recreatieterrein en het om vervangende nieuwbouw gaat, kan er worden geconcludeerd dat er een verbetering van de ruimtelijke cultuurhistorische kwaliteit plaats vindt. Het aspect cultuurhistorie levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van de onderhavige ruimtelijke onderbouwing.

4.4 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het project te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het projectgebied ten behoeve van de inventarisatie op 27 mei 2019 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De weersomstandigheden tijdens het veldbezoek waren half bewolkt, droog, circa 17°C en windstil.

Op het perceel Oude Badweg 100 staan op het moment een stacaravan en houten schuurtje met een met golfplaten bedekt zadeldak. Het perceel grenst, met een houten oeverbeschoeiing en houten steiger, aan het Paterswoldsemeer. Aan de andere zijden grenzen andere percelen met stacaravans en vakantiehuisjes. Vegetatie is aanwezig in de vorm van grasveld, hagen en begroeide schuttingen.

De ontwikkeling bestaat uit de sloop van de huidige stacaravan en de bouw van een nieuwe recreatiewoning. Hierbij wordt grond vergraven en vegetatie verwijderd. Bij uitvoering van het project worden geen wijzigingen aangebracht aan de oever van het Paterswoldsemeer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1730.ABOudeBadweg100-0401_0006.png" afbeelding "i_NL.IMRO.1730.ABOudeBadweg100-0401_0007.png"

Impressie van het projectgebied (27 mei 2019)

4.4.1 Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Inventarisatie

Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Fauna (NDFF) via Quickscanhulp.nl (© NDFF - quickscanhulp.nl 27-05-2019 12:54:01) blijkt dat binnen een straal van een kilometer rond het projectgebied diverse beschermde dier- en plantensoortensoorten bekend zijn. Het betreffen amfibieën, zoogdieren vogels met jaarrond beschermde nesten, de libellensoort groene glazenmaker en de vaatplantensoort stijve wolfsmelk.

In het grasveld groeien verschillende grassoorten zoals hazenzegge, Engels raaigras, gestreepte witbol en plantensoorten als pinksterbloem, pitrus, moerasrolklaver, kruipend zenegroen en hondsdraf.

Tussen de beschoeiing groeien enkele varens en wat jonge boompjes. De aangetroffen soorten duiden op vochtige, matig voedselrijke omstandigheden. Beschermde varens en andere beschermde plantensoorten zijn niet aangetroffen. Uit de omgeving is de beschermde vaatplant stijve wolfsmelk bekend(Quickscanhulp.nl). Stijve wolfsmelk is een zeer zeldzame soort die vooral voorkomt op kalkrijke akkers. Deze en andere beschermde soorten zijn gezien de inrichting en de voedselrijkdom niet in het projectgebied te verwachten.

Nesten van broedvogels met jaarrond beschermde nesten zijn niet aangetroffen of te verwachten in het projectgebied. Zowel het schuurtje als de stacaravan zijn ongeschikt voor huismus of gierzwaluw. Het projectgebied kan wel een klein onderdeel vormen van het foerageergebied van vogels met jaarrond beschermde nesten, zoals huismus (Quickscanhulp.nl). In de heggen in het projectgebied kunnen verder algemene vogelsoorten, zoals merel, heggemus en roodborst tot broeden komen.

De schuur en de stacaravan zijn niet geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen, door het ontbreken van toegang tot potentiele verblijfplaatsen en door het ontbreken van beschutte plekken met een geschikt microklimaat. In het projectgebied zijn ook geen bomen aanwezig. Hierdoor kunnen vleermuisverblijfplaatsen uitgesloten worden. Het projectgebied zelf is deels geschikt als foerageergebied voor vleermuizen zoals gewone dwergvleermuis, laatvlieger, die in de directe omgeving van het projectgebied bekend zijn (Quickscanhulp.nl). De watervleermuis en meervleermuis zullen voornamelijk foerageren boven het Paterswoldse meer.

Het projectgebied biedt marginaal geschikt leefgebied voor een aantal algemene grondgebonden zoogdiersoorten zoals egel en huisspitsmuis. Voor de te verwachten algemene soorten geldt in de provincie Drenthe een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Uit de directe omgeving van het projectgebied is het voorkomen van de niet-vrijgestelde zoogdiersoorten eekhoorn, boommarter, steenmarter, otter en waterspitsmuis bekend (Quickscanhulp.nl). Voor de boommarter en eekhoorn ontbreekt geschikt leefgebied vanwege het ontbreken van geschikte opgaande beplanting. Het projectgebied biedt ook geen geschikte verblijfplaatsen voor de andere niet-vrijgestelde zoogdiersoorten. Sporen van steenmarter of andere niet-vrijgestelde zoogdiersoorten zijn ook niet aangetroffen tijdens het veldbezoek. Hooguit vormt het projectgebied een zeer klein onderdeel van het foerageergebied van steenmarter.

Het Paterswoldsemeer is geschikt voortplantingsbiotoop voor enkele algemene amfibieënsoorten, zoals gewone pad, kleine watersalamander en bruine kikker (Quickscanhulp.nl). Door de hoge beschoeiing kunnen deze soorten echter niet in het plangebied komen. Voor deze algemene soorten geldt in de provincie Drenthe ook een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Geschikt leefgebied voor beschermde soorten uit de soortgroepen reptielen, ongewervelden en vissen is niet aanwezig en deze zijn zodoende ook niet te verwachten in het projectgebied.

Toetsing

Bij uitvoering van het project verandert het foerageergebied voor huismus en wordt mogelijk minder geschikt. Het projectgebied vormt echter hooguit een klein onderdeel van het foerageergebied van huismus en bovendien is in de directe omgeving in ruime mate alternatief foerageergebied aanwezig voor deze soort waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn. Negatieve effecten door verlies van foerageergebied treden dan ook niet op.

Voor de overige vogelsoorten geldt dat, indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, in gebruik zijnde nesten van vogels in de directe omgeving kunnen worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt evenwel dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Het projectgebied heeft beperkte waarde als foerageergebied voor vleermuizen en steenmarters. In de omgeving van het projectgebied is bovendien in ruime mate alternatief en deels ook hoogwaardiger foerageergebied voor deze soort(groep)en aanwezig. Negatieve effecten zijn dan ook niet aan de orde.

Als gevolg van de werkzaamheden kunnen tot slot verblijfplaatsen van enkele vrijgestelde beschermde amfibieën- en zoogdiersoorten worden vernietigd en verstoord. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De aanwezige beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen in de provincie Drenthe. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wet natuurbescherming.

4.4.2 Gebiedsbescherming

Voor onderhavig projectgebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig Ecologische Hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor provincie Drenthe uitgewerkt in de Omgevingsvisie Drenthe en de bijbehorende Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.

Inventarisatie

Het projectgebied ligt niet in of grenst niet aan een in het kader van de Wnb beschermd gebied. Het meest nabijgelegen gebied beschermd middels de Wnb betreft het Natura 2000-gebied 'Leekstermeergebied' wat is gelegen op een afstand van ruim 3,5 kilometer ten westen van het projectgebied.

Het meest nabijgelegen NNN-gebied ligt op circa 20 meter ten oosten van het projectgebied en omvat de vaarverbinding tussen het Paterswoldsemeer, Eelderwolde en de Onlanden met aangrenzende natte graslanden, ruigtes, struwelen en bossen.

Toetsing

Gezien de ligging van het projectgebied ten opzichte van beschermde gebieden en de aard van het plan, kunnen negatieve effecten op in het kader van de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid beschermde natuurgebieden op voorhand worden uitgesloten.

4.4.3 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Uit het onderzoek komt naar voren dat rekening moet worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Nader onderzoek of een ontheffing van de Wnb is in dat geval niet nodig.

In verband met de mogelijke aanwezigheid van lichtgevoelige vleermuissoorten als meer- en watervleermuis op het Paterswoldsemeer dient de plaatsing van verlichting die lichtuitstraling op het oppervlaktewater veroorzaakt achterwege te blijven. In dat geval zijn geen negatieve effecten op vleermuizen te verwachten.

Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze ontwikkeling is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. De ontwikkeling is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening Drenthe.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

Inrichtingen

In de directe nabijheid van het projectgebied zijn geen bedrijven aanwezig die onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen (bron: Risicokaart).

Buisleidingen

In de directe nabijheid van het projectgebied zijn geen buisleidingen aanwezig waardoor transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (bron: Risicokaart).

Transport

Het projectgebied valt buiten de effectafstand van wegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (bron: Risicokaart).

Conclusie

Volgens de Risicokaart (risicokaart.nl) zijn er in of nabij het projectgebied geen risicovolle inrichtingen, buisleidingen of transportroutes aanwezig. Vorenstaande brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving wat betreft externe veiligheid.

4.6 Geluid

De Wet geluidhinder stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. Het planvoornemen voorziet in de vervangende nieuwbouw van één recreatiewoning. Een recreatiewoning is volgens de Wet geluidhinder geen geluidsgevoelig object.

Geconcludeerd kan worden dat wordt voldaan aan de Wet geluidhinder en dat het planvoornemen op dit punt uitvoerbaar is.

4.7 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

De ruimtelijke onderbouwing biedt de mogelijkheid tot de realisatie van één recreatiewoning. Aangezien de ruimtelijke ontwikkeling één recreatiewoning betreft, is de verkeersgeneratie zodanig laag dat de luchtkwaliteit niet in betekenende mate verslechtert.

Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.8 Milieuzonering

Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving. Daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten echter ook rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige functies ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen.

Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, wordt de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. In deze handreiking zijn richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geluid, stof, geur en gevaar. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde eisen. Dit betekent dat afwijken van de afstanden, mits goed gemotiveerd, is toegestaan. De afstand wordt gerekend van de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot de gevel van de milieugevoelige functies. Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk of buitengebied' wordt het omgevingstype 'gemengd gebied' onderscheiden.

Een recreatiewoning betreft een milieugevoelige functie. In de nabijheid van het voornemen is echter geen milieuhinderlijke inrichting gelegen. Het aspect milieuzonering vormt dan ook geen belemmering voor de onderhavige ruimtelijke onderbouwing.

4.9 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Voor de ruimtelijke ontwikkeling is op 14 mei 2019 een watertoets uitgevoerd. De watertoets is als Bijlage 1 opgenomen. Uit het advies van het Waterschap Noorderzijlvest blijkt dat een korte procedure kan worden doorlopen en dat de volgende aspecten van belang zijn:

Verhard oppervlak

Indien het verhard oppervlak in een ruimtelijk plan toeneemt met meer dan 750 m2 is het vereist om de mogelijkheden voor afkoppelen van regenwater te onderzoeken en vast te leggen. Door het voornemen neemt het verhard oppervlak toe met circa 150 m2. Onderzoek naar het afkoppelen van regenwater is niet noodzakelijk.

Riolering

Bij de aanleg van riolering in een nieuw plan wordt uitgegaan van de aanleg van een gescheiden stelsel, daar waar het, gelet op de aard van de aangesloten verharde oppervlakken en de mogelijke verontreiniging daarvan, verantwoord is. De initiatiefnemer van een afkoppelproject dient aannemelijk te maken dat het omringende watersysteem over voldoende berging- en afvoercapaciteit beschikt. Dit wordt in samenspraak met het Waterschap Noorderzijlvest vastgelegd. Tevens worden mogelijkheden om water langer vast te houden zoveel mogelijk benut.

Grondwater

In nieuw bebouwd gebied wordt een minimale drooglegging voor woningen geadviseerd van 1,30 m. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met een minimale ontwateringsdiepte van 0,70 m. Bij kruipruimteloos bouwen kan een kleinere drooglegging toegepast worden. In een ruimtelijk plan kan een variërende drooglegging worden gerealiseerd in overleg met het Waterschap Noorderzijlvest. Bij gebieden die met enige regelmaat mogen inunderen kan een kleinere drooglegging toegepast worden (groenstroken, ecologische zones).

Uitwerking

Er is sprake van een geringe toename van het verhard oppervlak op het terrein. In de watertoets wordt aangeven dat, mits aan de bovenstaande uitgangspunten wordt voldaan, het waterschap Noorderzijlvest een positief wateradvies afgeeft.

4.10 M.e.r.-beoordeling

In het Besluit m.e.r. onder 10 in de D-lijst staat dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit (aanleg, wijziging of uitbreiding van een vakantiedorp met bijbehorende voorzieningen) betrekking heeft op:

  • 250.000 bezoekers of meer per jaar;
  • een oppervlakte van 25 ha of meer;
  • 100 ligplaatsen of meer;
  • een oppervlakte van 10 hectare of meer in een gevoelig gebied.

Zoals blijkt uit de planbeschrijving in hoofdstuk 3, is de realisatie van een nieuwe reacreatiewoning qua aard, omvang en ligging niet gelijk te stellen aan de betreffende activiteit, zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Maar sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011 is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets (vormvrije m.e.r.-beoordeling) worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

In bijlage III van de EU richtlijn m.e.r. staan de criteria genoemd waarna gekeken moet worden bij de beoordeling. In dit geval is gekeken naar deze Europese criteria.

De resultaten van de onderzoeken zoals deze zijn samengevat in dit hoofdstuk, laten zien dat er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Beschermde gebieden ondervinden geen belangrijke nadelige gevolgen van het projectgebied. De locatie en de omgeving hebben geen bijzondere kenmerken waardoor er een verwaarloosbare kans is op belangrijke nadelige effecten. Gezien de aard van de ingrepen zijn geen negatieve effecten te verwachten. Dit blijkt eveneens uit de aanmeldnotitie die als bijlage Bijlage 2 is toegevoegd.

Conclusie

Voor de onderhavige ruimtelijke onderbouwing hoeft gezien het voorgaande geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen. De ruimtelijke ontwikkeling is op dit punt uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor het plan komen ten laste van de initiatiefnemer. Aangezien de initiatiefnemer eigenaar is van de grond kan een exploitatieplan achterwege blijven.

Schade, toegebracht door deze planologische wijziging, zal worden verhaald op de aanvrager van het bouwplan middels een van tevoren gesloten planschadeovereenkomst tussen gemeente en aanvrager.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De ontwerp-omgevingsvergunning met bijbehorende bestanden heeft vanaf 16 augustus 2019 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.